Oefenvragen Farmacotherapie theorie (DM- HVZ -luchtwegen)

Oefenvragen KT 1 theorie
Onderwerpen: 
luchtwegen 
diabetes 
hart en vaatziekten 
1 / 31
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Oefenvragen KT 1 theorie
Onderwerpen: 
luchtwegen 
diabetes 
hart en vaatziekten 

Slide 1 - Slide

Onder welke groep valt gliclazide?
A
Biguaniden
B
SGLT-2 remmers
C
Sulfonylureamderivaten
D
Thiazolidineionen

Slide 2 - Quiz

Onder welke groep valt metformine?
A
biguaniden
B
SGLT-2 remmers
C
Sulfonylureumderivaten
D
Thiazolidineionen

Slide 3 - Quiz

Voor welke indicatie wordt Januvia voorgeschreven?
A
Reumatoïde artritis
B
Hypertensie
C
Cardiovasculair Risico Management
D
Diabetes Mellitus Type 2

Slide 4 - Quiz

Wat is de eerste stap in de medicamenteuze behandeling van beginnende diabetes mellitus type 2?
A
NPH-insuline (10 E)
B
Sitagliptine (100 mg 1dd)
C
Metformine (500-850 mg 1dd)
D
Metformine (500-850 mg 1dd) OF Gliclazide (30 mg 1dd)

Slide 5 - Quiz

Onder welke groep valt salbutamol?
A
Parasympathicolytica
B
Sympathicomimetica
C
Corticosteroïden
D
Sympathicolytica

Slide 6 - Quiz

Hieronder staan vier beweringen over astma en COPD. Welke is juist?
A
Astma ontstaat meestal pas op latere leeftijd
B
COPD komt alleen voor onder rokers
C
Astma heeft meestal een allergische oorsprong
D
Bij COPD treedt er bijna altijd volledig herstel op

Slide 7 - Quiz

Mevrouw krijgt propranolol voorgeschreven. Mevrouw gebruikt al Foster, Salubutamol en Prednisolon. Je krijgt een melding van een medicatiebewakingssignaal op het scherm. Welke?
A
Interactie: beta-blokkers kunnen het effect van salbutamol versterken
B
Interactie: beta-blokkers verminderen het effect van prednisolon
C
Contra-indicatie: beta-blokkers verhogen de kans op luchtwegvernauwingen bij astmapatiënten
D
Contra-indicatie: beta-blokkers werken minder sterk bij astmapatiënten

Slide 8 - Quiz

Welke beslissing neem je naar aanleiding van bovenstaande medicatiebewakingssignaal?
A
De propranolol moet worden vervangen door een alternatief. Overleg met de voorschrijver.
B
De dosering salbutamol moet verlaagd worden. Overleg met de voorschrijver.
C
De dosering propranolol moet verlaagd worden. Overleg met de voorschrijver
D
De propranolol kan gewoon worden afgeleverd.

Slide 9 - Quiz

Waaruit bestaat de Foster aerosol?
A
Een kortwerkend sympathicomimeticum
B
Een langwerkend en kortwerkend sympathicomimeticum
C
Een inhalatiecorticosteroïde
D
Een inhalatiecorticosteroïde en een langwerkend sympathicomimeticum

Slide 10 - Quiz

Tot welke subgroep behoort Mono Cedocard®
A
Calcium antagonisten
B
Nitraten
C
beta-blokkers
D
Alfablokkers

Slide 11 - Quiz

Wat zijn bekende bijwerkingen van nitroglycerine?
A
Hartkloppingen en benauwdheid
B
Obstipatie en duizeligheid
C
Blauwe plekken en huidreacties
D
Hoofdpijn en orthostatische hypotensie

Slide 12 - Quiz

dhr. den Dunnen krijgt een recept met de volgende medicatie: Mono-Cedocard® Nitrolingual® spray en Acetylsalicylzuur. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A
Hartfalen
B
Hartritmestoornissen
C
Angina Pectoris
D
hypertensie

Slide 13 - Quiz

Nu blijkt dat de patient overgevoelig is voor acetylsalicylzuur. Wat is een geschikt alternatief voor deze patiënt?
A
clopidogrel
B
Metoprolol
C
acenocoumarol
D
Fraxiparine

Slide 14 - Quiz

Wat is de werking van nitroglycerine?
A
De instroom van calciumionen in het hart wordt beperkt, waardoor de samentrekkingen minder krachtig verlopen
B
De instroom van calcium in de hartspiercellen neemt toe, waardoor de contractiekracht van het hart toeneemt
C
Door binding op de beta-receptoren neemt onder andere de hartfrequentie af en wordt de zuurstofbehoefte van de hartspier beperkt
D
Het ontspant de gladde spiercellen in de bloedvaten, waardoor de (slag)aders verwijden

Slide 15 - Quiz

Onder welke groep valt de acenocoumarol?
A
DOAC
B
cumarinederivaten
C
trombocytenaggregatieremmer
D
heparines

Slide 16 - Quiz

Wat is de werking van acenocoumarol?
A
Het oplossen van bloedstolsels en voorkomen van trombusvorming.
B
Factor Xa en factor II a worden geneutraliseerd zodat de omzetting van fibrinogeen naar fibrine wordt geremd.
C
gaat in de lever op de plek van de vitamine K zitten waardoor er geen protrombine wordt gevormd
D
Beïnvloeden hechting bloedplaatjes aan vaatwand

Slide 17 - Quiz

Welke vier medicijngroepen zie je vaak bij hartfalen?
A
statine - ACEremmer - Bètablokker - calciumantagonist
B
ACE-remmer - Diuretica - Hartglycosiden - bètablokker
C
Calciumantagonist - diuretica - bètablokker - statine
D
Nitraat - diuretica - statine - bètablokker

Slide 18 - Quiz

Welke medicijngroepen zie je vaak bij de behandeling van Angina Pectoris?
A
nitraten - DOAC - bètablokker - statine
B
statine - diuretica - ACE-remmer - bètablokker
C
nitraten - diuretica - statine - calciumantagonist
D
Nitraten - bètablokkers - calciumantagonisten - statine - TAR

Slide 19 - Quiz

Wat betekent CVRM?
A
Cars Vasculair Risico management
B
Cardio Vasculair Risico Management
C
Cardio Vaten Risico Manager
D
Cardio Vaten Regels Manager

Slide 20 - Quiz

Welk medicijn hoort niet in de groep diureticum?
A
hydrochloorthiazide
B
furosemide
C
triamtereen
D
allopurinol

Slide 21 - Quiz


A2-antagonisten blokkeren de werking van angiotensine-2. Ze hebben dezelfde werking als:
A
calciumantagonisten
B
nitraten
C
Ace-remmers
D
Beta-blokkers

Slide 22 - Quiz

Ace-remmers werken met name in op:
A
de bloedvaten
B
de nieren
C
het hart
D
het sympatisch zenuwstelsel

Slide 23 - Quiz

Bij het inbrengen van een geneesmiddel, krijg je een interactie tussen ACE-remmer en diuretica. Welke geneesmiddel is de ACE-remmer?
A
chlooralidon
B
enalapril
C
amiloride
D
hydrochloorthiazide

Slide 24 - Quiz

Een Patient krijgt al jaren enalapril, daar komt nu voor de eerste keer hydrochloorthiazide bij. Wat moet je adviseren over deze combinatie?
A
Naar de huisarts
B
Deze combinatie geeft geen problemen
C
2 tot 3 dagen stoppen met de enalapril
D
dosering van hydrochloorthiazide langzaam opbouwen

Slide 25 - Quiz

Calciumantagonisten worden behalve bij hypertensie ook gebruikt bij?
A
Oedeem
B
urineretentie
C
decompensatio cordis
D
angina pectoris

Slide 26 - Quiz

Tot welke groep behoort candesartan?
A
ace-remmer
B
antilipemica
C
angiotensine 2- antagonisten
D
alfablokkers

Slide 27 - Quiz

ACE-remmers werken met name in op:
A
de bloedvaten
B
de nieren
C
het hart
D
het sympatisch zenuwstelsel

Slide 28 - Quiz

op welke letters eindigen betablokkers meestal?
A
-artan
B
-pril
C
-lol
D
-dipine

Slide 29 - Quiz

Tot welke groep behoort amlodipine?
Tot welke groep behoort amlodipine? 
A
Diuretica
B
Bètablokkers
C
RAS-remmers
D
Calciumantagonisten

Slide 30 - Quiz

Een Patient krijgt al jaren enalapril, daar komt nu voor de eerste keer hydrochloorthiazide bij. Wat moet je adviseren over deze combinatie?
A
Naar de huisarts
B
Deze combinatie geeft geen problemen
C
2 tot 3 dagen stoppen met de enalapril
D
dosering van hydrochloorthiazide langzaam opbouwen

Slide 31 - Quiz