Samenvatting thema 8

Samenvatting thema 8
Gedrag
1 / 19
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Samenvatting thema 8
Gedrag

Slide 1 - Slide

Algemene tips
  • Lees de vraag goed, wat willen ze precies weten?
  • Staat er een tekst bij? Kijk of het antwoord in de tekst staat beschreven.
  • Check het aantal punten, vragen met meer punten bestaan uit meerdere onderdelen. Bijvoorbeeld: het antwoord (ja/nee/dit is het antwoord) + uitleg (omdat...)
  • Schrijf het op alsof de nakijker dom is, leg elk stapje uit, waarom is het zo? Iemand die geen biologie geeft zou het ook moeten kunnen nakijken.
  • Zeg wat je beschrijft, dus geen 'ze', 'die' of 'het' maar de naam van wat je verwijst.
  • Schrijf overal iets op van een antwoord, een goeie gok is beter dan niks.
  • Kijk nog een keer goed naar 'leren onderzoeken 3' van thema 1 (blz. 51-53 van boek A), wat is een onderzoeksvraag, wat is een hypothese, hoe beschrijf je een stappenplan?

Slide 2 - Slide

Onderzoek doen
Probleemstelling/onderzoeksvraag: wat ga je onderzoeken? Altijd als open vraag geformuleerd
Hypothese: wat verwacht je dat de uitkomst is?
Werkplan/onderzoeksplan: hoe ga je het onderzoek uitvoeren, wat heb je nodig?
Conclusie: wat is de uitkomst van het onderzoek? Dit is altijd een antwoord op je onderzoeksvraag

Slide 3 - Slide

BS 1 - Wat is gedrag?
Alles wat een mens of dier doet is gedrag
Gedrag bestaat uit verschillende handelingen
Handelingen die altijd in een vaste volgorde gebeuren vormen een gedragsketen, bijvoorbeeld het baltsgedrag van een stekelbaars

Slide 4 - Slide

BS 1 - Ethogram
Als je gedragsonderzoek gaat uitvoeren heb je een ethogram en protocol nodig
Een ethogram is een lijst van handelingen dat een dier uitvoert
Een ethogram bevat:
  • De naam van de handeling/het gedrag
  • Een afkorting voor de handeling
  • Een beschrijving van de handeling
De beschrijving is een observatie en geen interpretatie

Slide 5 - Slide

BS 1 - Protocol
Een protocol is de notitie van alle uitgevoerde handelingen van het dier
Om de zoveel tijd wordt de afkorting van de handeling opgeschreven
Dit is de informatie die je gebruikt om de conclusie te trekken in je gedragsonderzoek

Slide 6 - Slide

BS 2 - Prikkels
Prikkel: een verandering in je omgeving of lichaam, zintuigen kunnen veranderingen in je omgeving waarnemen
Respons: een reactie op een prikkel

Inwendige prikkels ontstaan in het lichaam zelf, dingen zoals honger, dorst en hormonen
Uitwendige prikkels komen uit je omgeving en worden waargenomen door je zintuigen

Wat zijn de 5 zintuigen?

Slide 7 - Slide

BS 2- Prikkels
Om te reageren op een prikkel is er een bepaalde motivatie nodig, is er geen/onvoldoende motivatie dan is er geen respons
Een sleutelprikkel is een prikkel die altijd dezelfde respons geeft, bijvoorbeeld het sperren van een kuiken zorgt ervoor dat de ouder eten geeft
Een supranormale prikkel is een sleutelprikkel met een krachtigere respons, zo reageren ouder sterker op een grotere bek

Slide 8 - Slide

Zelfstandig werken
10 minuten 
Examenopgaven maken, samenvatting overschrijven, zelf samenvatting maken, test jezelf maken
Daarna gaan we verder met uitleg
Werk zelfstandig in stilte, heb je een vraag steek je hand op
timer
10:00

Slide 9 - Slide

BS 3 - Aangeboren en aangeleerd
Aangeboren gedrag is gedrag dat wordt bepaald door erfelijke factoren, reflexen zijn bijvoorbeeld aangeboren
Aangeleerd gedrag ontstaat door te leren, dit kan door eigen ervaringen of door soortgenoten

Er zijn verschillende vormen van aangeleerd gedrag

Slide 10 - Slide

BS 3 - Aangeleerd gedrag
Inprenting: een korte periode (gevoelige periode) waarin bepaald gedrag wordt geleerd, bijvoorbeeld het herkennen van soortgenoten
Trial and error: door toeval iets leren, door verschillende handelingen uit te voeren leer je bijvoorbeeld of iets veilig is om te gebruiken of om de weg van A naar B te vinden
Conditionering: leren door straffen en belonen, bijvoorbeeld een hond een koekje geven als hij een poot geeft
Gewenning: het afleren van een reactie op een bepaalde prikkel geven door er veel blootstelling aan te krijgen, bijvoorbeeld een geluid dat je na lange tijd niet meer hoort

Slide 11 - Slide

BS 4 - Sociaal gedrag
Sociaal gedrag is gedrag van soortgenoten ten opzichte van elkaar, dit kan een houding, geluid, kleur, geur of gebaar zijn
Verschillende vormen van sociaal gedrag zijn:
  • Paringsgedrag (balts): gedrag om partners te lokken en motivatie voor paring te vergroten
  • Territoriumgedrag: gedrag dat hoort bij een territorium verdedigen. Onderdelen hier van zijn dreiggedrag en imponeergedrag
  • Voedingsgedrag: gedrag dat hoort bij wat, wanneer en hoe dieren eten
  • Verzorgingsgedrag: gedrag dat hoort bij een ander dier of zichzelf verzorgen
  • Broedzorg: gedrag dat hoort bij de verzorging van de nakomelingen

Slide 12 - Slide

BS 5 - Rangorde en taakverdeling
In groepen dieren is er vaak een rangorde, sommige dieren zijn dominanter en staan hoger in de rangorde. De rangorde bepaalt de 'macht' dat een dier heeft binnen de groep, bijvoorbeeld wie als eerste mag eten

Ook is er vaak een taakverdeling, ieder dier heeft zijn eigen taak in de groep die kan afhankelijk zijn van de rangorde. Taken kunnen bijvoorbeeld zijn: jongen verzorgen, op wacht staan, eten verzamelen of de rest van de groep in rangorde houden. Door een taakverdeling hebben individuen  in een groep een hogere overlevingskans

Slide 13 - Slide

BS 6 - Normen en waarden
Normen zijn gedragsregels waarvan de samenleving/een grote groep mensen vinden dat je aan moet houden. Normen zijn gebaseerd op waarden.
Waarden zijn ideeën van mensen over wat zij belangrijk vinden. 

Bijvoorbeeld:
  • Een waarde is eerlijkheid, een norm daarbij is dat je niet liegt
  • Een waarde is beleefdheid, een norm daarbij is dat je de deur voor iemand achter je open houdt
  • Een waarde is vriendelijkheid, een norm daarbij is dankjewel zeggen tegen een serveerder
  • Een waarde is trouw zijn, een norm daarbij is je beloftes nakomen

Slide 14 - Slide

BS 6 - Rolpatronen
Mensen hebben relaties met andere mensen, deze relaties kunnen verschillend van aard zijn, bijvoorbeeld ouder-kind, werkgever-werknemer, docent-leerling, broer/zus, vriend/vriendin

Bij elke relatie hoort een andere rol, het gedrag dat bij een bepaalde rol hoort is een rolpatroon

Slide 15 - Slide

Zelfstandig leren
Examenopgaven maken + nakijken, test jezelf maken, samenvatting overschrijven, samenvatting zelf maken, flitskaarten online gebruiken om te oefenen

Slide 16 - Slide

Extra oefenmateriaal
Oude examenopdrachten over het thema gedrag in de eerste dia
Extra uitleg en opdrachten in de tweede dia

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Link

Slide 19 - Link