Les 12: laatste les voor het proefwerk

vmbo-2 chapitre 5
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug. Je kan eerst de uitleg lezen, daarna kun je een aantal opdrachten gaan maken.
Aan het einde zie je wat je op het proefwerk kunt verwachten.

Probeer alle vragen te beantwoorden, zodat ik je deze les ook nog kan helpen!
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

vmbo-2 chapitre 5
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug. Je kan eerst de uitleg lezen, daarna kun je een aantal opdrachten gaan maken.
Aan het einde zie je wat je op het proefwerk kunt verwachten.

Probeer alle vragen te beantwoorden, zodat ik je deze les ook nog kan helpen!

Slide 1 - Slide

Je révise: le passé composé (voltooide tijd)
Hoe zat het ook alweer?

Stap 1: het hulpwerkwoord. --> avoir of être.
Stap 2: het voltooid deelwoord.
Bij werkwoorden op –er: donner --> donné
Bij werkwoorden op –ir: finir --> fini


Slide 2 - Slide

Even herhalen: 'avoir' & 'être'
avoir                                   être
j’ai                                     je suis
tu as                                  tu es
il a                                     il est
elle a                                 elle est
on a                                  on est
nous avons                         nous sommes
vous avez                          vous êtes
ils ont                               ils sont
elles ont                           elles sont

Slide 3 - Slide

Het verschil: 'avoir' & 'être'
avoir                                           être
j’ai donné                                     je suis allé(e)
tu as donné                                 tu es allé(e)
il a donné                                    il est allé
elle a donné                                elle est allée
on a donné                                 on est allé(e)(s)
nous avons donné                        nous sommes allé(e)s
vous avez donné                          vous êtes allé(e)(s)
ils ont donné                               ils sont allés
elles ont donné                           elles sont allés

Slide 4 - Slide

Het schema bij être

Slide 5 - Slide

Het voltooid deelwoord
Werkwoorden op –er--> haal van het werkwoord –er af en zet hier een –é achter.
Donner --> donn --> donné

Werkwoorden op –ir --> haal van het werkwoord –r af
Finir --> fini

Slide 6 - Slide

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
(Partir, hulp-ww = être)

Vous ____ _____ où pendant les vacances?

Slide 7 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
(Rester, hulp-ww = être)

Elle ____ _____ en France, dans les Alpes.

Slide 8 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
(Essauer, hulp-ww = avoir)

Mes parents ____ _____ la course de déscente à pied.

Slide 9 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
(Gagner, hulp-ww = avoir)

Mon père ____ _____ le premier prix.

Slide 10 - Open question

Je révise: voorzetsels van landen en steden
We zijn in Nederland.
Wij gaan naar Oostenrijk.


In en naar zijn in het Nederlands veelvoorkomende voorzetsels als we het hebben over dorpen/steden/landen.

In het Frans hebben ze er ook een paar. Maar welke gebruik je wanneer?

Slide 11 - Slide

Je révise: voorzetsels van landen en steden
Voorzetsels (1)
à: Dit voorzetsel wordt gebruikt voor alle dorpen en steden.
- New York
- Ommen

en: Dit voorzetsels wordt gebruikt voor alle vrouwelijke landen --> dit zijn alle landen die eindigen op een –e!
- France (Frankrijk)
- Angleterre (Engeland)

Slide 12 - Slide

Je révise: voorzetsels van landen en steden
Voorzetsels (2)
au: Dit voorzetsels wordt gebruikt voor alle mannelijke landen --> dit zijn alle landen zonder –e, die geen meervoud zijn.
- Denmark (Denemarken)
- Japon (Japan)

aux: Dit voorzetsel wordt gebruikt voor alle meervoudslanden.--> dat zijn er maar 2!
- Pays-Bas (Nederland)
- États-Unis (Verenigde Staten)

Slide 13 - Slide

Vul in: à, en, au of aux.

Cet hiver on va _______ Vienne.

Slide 14 - Open question

Vul in: à, en, au of aux.

C'est une ville _______ Autriche.


Slide 15 - Open question

Vul in: à, en, au of aux.

C'est mieux que l'année dernière _______ Grande-Bretagne.

Slide 16 - Open question

Vul in: à, en, au of aux.

Je préfère aller dans un pays chaud: _______ Sénégal par exemple.

Slide 17 - Open question

Wat kan je op het proefwerk verwachten? (1)
Exercice 1: luistervaardigheid
Meerkeuzevragen bij een luisterfragment.

Exercice 2: vocabulaire
- Onderstreep het woord dat het beste in de zin past.
- Maak de juiste combinaties.
- Vertaal de woorden tussen haakjes.

Exercice 3: Grammaire
- Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé. 
- Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit: à/en/au/aux.

Slide 18 - Slide

Wat kan je op het proefwerk verwachten? (2)
Exercice 4: Phrases clés
- Vertaal de zinnen in het Frans.
- Hoe zeg je in het Frans....?
- Je gaat een mail schrijven naar iemand die terug is van vakantie. Let op: je kan de phrases clés hiervoor gebruiken!

Exercice 5: leesvaardigheid
- Meerkeuzevragen bij een leestekst.
- Wie heeft de volgende tekst geschreven? Leg je antwoord in het Nederlands uit!

Slide 19 - Slide

Zijn er nog vragen?
Dan hoor ik ze uiteraard graag :)!

Dit is de laatste kans om je vragen te stellen!

Slide 20 - Slide

Travaillez au 'bolletjespapier'
De regels
- Je werkt de eerste 10 minuten in stilte!
- Muziek luisteren mag met oordopjes!

- Nakijkvellen liggen op het bureau en worden niet gedeeld.
- Aftekenen kan bij het bureau.

- Vragen? Steek je hand op!
Na vandaag kan je niks meer aftekenen van je bolletjespapier! Deadline is vandaag!
timer
10:00

Slide 21 - Slide

Les devoirs
Komende les:
- Proefwerk chapitre 5

Apprendre:
- voca A, B, E, F & G
- grammaire C & H
- phrases clés D & I (Nederlands-Frans!)

Slide 22 - Slide