Werkwoorden uit het leesboekje
zitten: Ik zit. Jij zit. Wij zitten.
pakken: Ik pak de pen.
wijzen: Ik wijs naar het raam.
lezen: Ik lees in het boek.
kijken: Ik kijk naar de juf.
schrijven: Ik schrijf op het papier.
zijn: Ik ben in het lokaal. Jij bent in de klas.
staan: Ik sta. Jij staat. Wij staan.