werkwoordspelling les 1 en 2 (1.9/3.9)

Welkom!

Leg alvast klaar:
  • leerwerkboek deel A, schrift, pen
  • leesboek
  • iPad (dicht)
Les 1
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!

Leg alvast klaar:
  • leerwerkboek deel A, schrift, pen
  • leesboek
  • iPad (dicht)
Les 1

Slide 1 - Slide

Doel deze lessen
Ontdekken wat je al weet van werkwoordspelling en herhalen
  • Persoonsvorm tegenwoordige tijd pv-tt 
  • Persoonsvorm verleden tijd pv-vt 
  • Voltooid deelwoord 

Slide 2 - Slide

Planning
  • Wat weet je nog van werkwoordspelling?
  • Stil lezen (10 minuten)
  • Herhalen pv tegenwoordige tijd (verlengde instructie)
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les 

Slide 3 - Slide

Formatieve toets
18 vragen over:
persoonsvorm tt
persoonsvorm vt
voltooid deelwoord

Klaar? Ga lezen in je leesboek.

Slide 4 - Slide

timer
10:00

Slide 5 - Slide

Werkmoment
persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd
alle opdrachten groen => resetten

  • Maak digitaal van 1.9: 1-1, 4, 5, 6 en 11 a en b
  • Lastig? Doe mee met de verlengde instructie pv-tt.

Slide 6 - Slide

Uitleg persoonsvorm tt
  1. Hoe vind je de persoonsvorm?
  2. Wat zijn de regels bij tegenwoordige tijd?

Slide 7 - Slide

Uitleg persoonsvorm tt
  1. Hoe vind je de persoonsvorm?

  • De uitkomst verschilt als je de invoer verandert.
  • Hoe komt het dat jij je zo vaak verveelt?
  • Dat is nog nooit gebeurd.

Slide 8 - Slide

Uitleg persoonsvorm tt
  1. Hoe vind je de persoonsvorm?
  2. Wat zijn de regels bij tegenwoordige tijd?

  • Ik erbij, jij erachter => ik-vorm              ik fiets, loop jij
  • Rest enkelvoud => ik-vorm + t             jij wordt, hij bakt
  • Meervoud => hele werkwoord             wij / jullie / zij lopen

Slide 9 - Slide

....... (branden) jij je vingers?
tegenwoordige tijd

Slide 10 - Open question

Elsje ................ (worden) later bekend.
tegenwoordige tijd

Slide 11 - Open question

.............. (vinden) hij zijn sleutel terug?

Slide 12 - Open question

Werkmoment
persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd
alle opdrachten groen => resetten

  • Maak digitaal van 1.9: 1-1, 4, 5, 6 en 11 a en b
  • Lastig? 

Filmpje gekeken bij de formatieve toets?

Slide 13 - Slide

Welkom!

Leg alvast klaar:
  • leerwerkboek deel A, schrift, pen
  • leesboek
  • iPad (dicht)
Les 2

Slide 14 - Slide

timer
10:00

Slide 15 - Slide

Planning
  • Stelling
  • Herhalen pv verleden tijd  en voltooid deelwoord
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les 

Slide 16 - Slide

Stelling: welke is goed?

Het is vaak gebeurt dat je een persoonsvorm niet herkend.

Het is vaak gebeurd dat je een persoonsvorm niet herkend.

Het is vaak gebeurd dat je een persoonsvorm niet herkent.

Slide 17 - Slide

Werkmoment
persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd, voltooid dw
alle opdrachten groen => resetten

  • Maak digitaal van 1.9: 1-1, 4, 5, 6 en 11 a en b
  • Maak digitaal van 3.9: 4-1 en 4-2
  • Cambiumned / werkwoordspelling / voltooid-onvoltooid dw
       oefening 2, 3 en 6. 

Slide 18 - Slide

Uitleg persoonsvorm vt
  1. Hoe vind je de persoonsvorm?
  2. Wat is een sterk en zwak werkwoord?
  3. Wat zijn de regels bij verleden tijd?

Slide 19 - Slide

Uitleg persoonsvorm vt
  1. Hoe vind je de persoonsvorm?
  2. Wat is een sterk en zwak werkwoord?

Sterk werkwoord: klank verandert tt naar vt, vd op -en
Zwak werkwoord: klank verandert niet van tt naar vt
Onregelmatig werkwoord: geen regels => weten

Slide 20 - Slide

Lopen
A
sterk
B
zwak
C
onregelmatig

Slide 21 - Quiz

Willen
A
sterk
B
zwak
C
onregelmatig

Slide 22 - Quiz

Branden
A
sterk
B
zwak
C
onregelmatig

Slide 23 - Quiz

Uitleg persoonsvorm vt
  1. Hoe vind je de persoonsvorm?
  2. Wat is een sterk en zwak werkwoord?
  3. Wat zijn de regels bij verleden tijd?

Sterke werkwoorden: zo kort en eenvoudig mogelijk
ik loop, ik liep; ik lees, ik las; ik help, ik hielp

Slide 24 - Slide

Uitleg persoonsvorm vt
Wat zijn de regels bij verleden tijd zwakke werkwoorden?

  1. Kijk naar de STAM van het werkwoord              fietsen
  2. taxi kofschip ja? => ik-vorm + te / ten                fietste
  3. taxi kofschip nee? => ik-vorm + de / den           rennen
                                                                                 rende

Slide 25 - Slide

Hij .................(branden) zijn vingers.
verleden tijd

Slide 26 - Open question

Jij .............. (reizen) altijd met de trein.
verleden tijd

Slide 27 - Open question

Reizen
Stam: reiz
z niet in taxi kofschip => ik-vorm + de / den

Ik-vorm: ik reis
Jij reisde
Wij reisden

Slide 28 - Slide

Uitleg voltooid deelwoord
  1. Hoe vind je het voltooid deelwoord?
  2. Wat zijn de regels voor het voltooid deelwoord?


Slide 29 - Slide

Uitleg voltooid deelwoord
  1. Hoe vind je het voltooid deelwoord?

  • Voltooid deelwoord samen met hww (hebben/zijn/worden)
  • Begint vaak met ge-, be-, ver-, her-. 
  • Handeling is afgerond. Ik eet <=> Ik heb gegeten.

Slide 30 - Slide

Uitleg voltooid deelwoord
  1. Hoe vind je het voltooid deelwoord?
  2. Wat zijn de regels voor het voltooid deelwoord?

Sterk werkwoord => schrijf zoals je het hoort
Ik ben naar school gelopen. Hij is naar huis gegaan.

Zwak werkwoord => gebruik de regels


Slide 31 - Slide

Uitleg voltooid deelwoord
Wat zijn de regels voor het voltooid deelwoord?

  1. Kijk naar de STAM van het werkwoord      fietsen / rennen
  2. taxi kofschip ja? => ge- + ik-vorm + t        gefietst
  3. taxi kofschip nee? => ge- + ik-vorm + d    gerend

Of maak het langer in vt: wij fietsten, wij renden

Slide 32 - Slide

Ik heb mijn knie .............. (schaven).

Slide 33 - Open question

Het ongeluk is op de hoek ..... (gebeuren).

Slide 34 - Open question

Zij is naar Zwolle .......... (verhuizen).

Slide 35 - Open question

Werkmoment
persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd, voltooid dw
alle opdrachten groen => resetten

  • Maak digitaal van 1.9: 1-1, 4, 5, 6 en 11 a en b
  • Maak digitaal van 3.9: 4-1 en 4-2
  • Cambiumned / werkwoordspelling / voltooid-onvoltooid dw
       oefening 2, 3 en 6. 

Slide 36 - Slide