A2 thema 5.13-5.14

Lesplan

1. Lezen: extra leestekst 3.
2. Grammatica: hij/zijn/ze/haar/we/ons, enz. 
3. TC wb 5.12 en 5.14.
4. Werken in groepjes. 






1 / 32
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 32 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Lesplan

1. Lezen: extra leestekst 3.
2. Grammatica: hij/zijn/ze/haar/we/ons, enz. 
3. TC wb 5.12 en 5.14.
4. Werken in groepjes. 






Slide 1 - Slide

Na deze les: 

Je kunt vertellen waarvoor je een verjaardagskalender gebruikt.
Je kunt een voorstel doen.  


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Slide 4 - Link

Slide 5 - Link

We werken in het boek

5.13
opdracht 131, blz. 208. 

Slide 6 - Slide

gaan+het hele werkwoord/het presens 

1) iets wat je kunt doen in de toekomst: 
We gaan straks even boodschappen doen
We doen straks even boodschappen. 
2) Het weer: 
Het gaat morgen regenen
Morgen regent het. 

zullen + het hele werkwoord

1) iets wat je voor anderen zal doen:
Ik zal het even kijken.
Ik kijk even in het magazijn. 
2) Met een concrete datum of tijd:
De volgende trein zal om 09.30 uur vertrekken
De trein vertrekt om 09.30 uur. 




Zichtbaar Nederlands

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Schrijf een email
U hebt een klacht over een groentepakket. U hebt een abonnement voor een groot pakket. Maar u hebt te weinig groente en fruit gekregen. U bent niet zo blij. U schrijft aan Het Groene Land een e-mail. In de e-mail schrijft u hoe Het Groene Land dit probleem volgens u kan oplossen. Sommige dingen moet u zelf verzinnen. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Huiswerk
Huiswerk voor maandag: 
1) online 5.14. 
2) herhaal thema 5. 
3) KNM: 2.5, 2.6 en 2.7.
 



Slide 11 - Slide

Goed gedaan!

Slide 12 - Slide

Verleden tijd (imperfectum)
1) Dingen op hetzelfde moment: Toen ik naar huis fietste, regende het. 
2) Beschrijving: De cake was niet lekker.
3) Regelmatig: Vorig jaar fietste opa nog. 
4) Op een specifiek moment: Harry belde om 11 uur. 
5) Er zijn geen resultaten meer: Het regende vannacht. 

Voltooide tijd (perfectum) 
1) Feit : Ik heb een cake gebakken
2) 1 keer : Vorig jaar heeft opa nog gefietst
3) Het moment is niet belangrijk: Harry heeft gebeld
4) Er zijn resultaten/ Het is tot nu: Het heeft vannacht geregend


                             
Zichtbaar Nederlands 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link

Slide 16 - Link

Slide 17 - Link

Het pronomen personale is altijd een subject of een object.

Subject
Object
Pronomen personale
Ik ben Sophie! De buurman haat mij...  

Slide 18 - Slide

personaal pronomen
direct 
object
indirect object
Kun je me 
een boek geven?
Ik geef mijn boek aan hem.
ik
jij / je
u
hij
zij/ze
het
wij/we
jullie
zij/ze
mij / me
jou / je
u
hem
haar
het
ons
jullie
hen / ze / hun
subject
object

Slide 19 - Slide

Ik heb de tafel schoongemaakt. Hij is nu schoon. (de tafel - hij)

Het boek ligt op de kast. Ik heb het zelf neergelegd. (het boek - het)

Ze koopt twee nieuwe lampen voor de woonkamer. Ze staan naast de bank. (de lampen - ze)

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link

Zinsbouw 
Wie? 
werkwoord
Wanneer?
Wat?
Waar?
Ik
loop
elke dag
5 km
in het bos. 
Mijn oma
kookt
op zondag
kippensoep
in de keuken. 

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

Schrijven
Schrijf een tekst over je gezin of familie. 
Maak 10 zinnen. 


Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

14
28
16
37
54
99
11
38



Bingo

Slide 28 - Slide

Wie is het? 
1. Ben jij een man? 
2. Ben jij een vrouw?
3. Ben je jong? 
4. Ben je oud? 
5. Heb je bruine/blauwe/groene/grijze ogen? 
6. heb je korte/lange haren? 
7. heb je blonde/rode/donkere haren? 

Slide 29 - Slide

werkwoorden vervoegen

Slide 30 - Slide

werkwoorden A2

de tijden van het werkwoord

Slide 31 - Slide

Hoe was de les van vandaag?
A
moeilijk
B
saai
C
makkelijk
D
leuk

Slide 32 - Quiz