Z&W les 7

Z&W les 7
1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with text slides.

Items in this lesson

Z&W les 7

Slide 1 - Slide

Aanwezigheidsregistratie
Aanwezigheid zal door de docent aan het begin van de les geregistreerd worden. 

Ben je te laat?
Aan het eind van de les is het JOUW verantwoordelijkheid om bij de docent aan te geven dat je te laat was zodat dit aangepast wordt in SOM2day. 

Slide 2 - Slide

Lesprogramma
  • Aanwezigheidsregistratie
  • Lesprogramma
  • Lesdoelen

  • Aan de slag!
  • Nabespreken

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Doelen voor deze les:

  • Ik weet welke kleuren snijplanken waarvoor gebruikt worden.
  • Ik herken keukenmaterialen en weet waarvoor ze zijn.
  • Ik kan verschillende snijtechnieken benoemen en oefenen.







Slide 4 - Slide

Vandaag gaan we..
We gaan het vandaag hebben over snijplanken, snijtechnieken en verschillende keukenmaterialen waar je veel gebruik van maakt als je aan de slag gaat in de keuken.

Sta jij weleens in de keuken?


Slide 5 - Slide

Welke snijplank?
Welke kleur snijplank zou jij kiezen voor elk product? En waarom denk je dat?

  1. Rauw vlees
  2. Kip
  3. Gekookt vlees
  4. Vis
  5. Brood
  6. Groenten


Slide 6 - Slide

Waarom verschillende snijplanken
In de keuken wil je voorkomen dat bacteriën van het ene product op het andere komen. Dit heet kruisbesmetting.

Daarom gebruik je voor elke soort product een eigen kleur snijplank.


Slide 7 - Slide

Voorbeeldsituaties rollenspel
Je gaat in tweetallen een rollenspel uitvoeren, kies één van de onderstaande situaties uit en ga dit oefenen!

  1. De gast klaagt dat het eten koud is.
  2. De gast is verdrietig en mist zijn familie.
  3. De gast is boos omdat zijn kamer niet schoon is.
  4. De gast wil hulp bij het aankleden.
  5. De gast stelt een persoonlijke vraag.

Slide 8 - Slide

Nabespreken rollenspel
Laten we klassikaal even terugkijken naar de rollenspellen..

  1. Wat ging goed in het gesprek?
  2. Wat was lastig?
  3. Hoe voelde het om gast te zijn?


Slide 9 - Slide

Lichaamstaal
Wat is lichaamstaal?

  • Je houding, gezichtsuitdrukking en gebaren zeggen veel.
  • Als je vriendelijk kijkt, voelt iemand zich welkom.
  • Armen over elkaar kan boos overkomen.
  • In de zorg is het belangrijk dat je open en rustig overkomt

Slide 10 - Slide

Emoties herkennen
Hoe herken jij emoties en waarom is het belangrijk om dit te kunnen?

  • Kijk naar iemands gezicht en houding.
  • Blijf rustig, luister goed en zeg iets vriendelijks.
  • Je hoeft niet alles op te lossen, maar wél aardig zijn.

Denk jij dat je door het herkennen van emoties een ander beter begrijpt?

Slide 11 - Slide

Situatie 1
Mevrouw de Boer is verdrietig. Ze mist haar familie en zegt: "Waarom komt er nooit iemand langs? Ik voel me zo alleen."

Opdracht:
  1. Wat zie je aan haar lichaamstaal? (denk aan houding, gezichtsuitdrukking)
  2. Wat zou jij zeggen om haar te helpen?
  3. Wat is belangrijk in jouw houding of stem?


Slide 12 - Slide

Situatie 2
Meneer El Yassini is boos. Hij zegt luid:
"Mijn kamer is wéér niet schoon! Wat is dit voor plek?"

Opdracht:
  1. Hoe blijf jij rustig in deze situatie?
  2. Wat zeg je tegen hem om hem serieus te nemen?
  3. Wat doe je met je lichaamstaal?

Slide 13 - Slide

Situatie 3
Mevrouw Jansen is onzeker over de nieuwe omgeving. Ze vraagt fluisterend: "Mag ik wel vragen stellen? Ik snap het allemaal niet zo goed hier..."

Opdracht:
  1. Hoe zorg je dat mevrouw zich op haar gemak voelt?
  2. Wat zeg je om haar gerust te stellen?
  3. Hoe laat je met je gedrag zien dat je haar wilt helpen?

Slide 14 - Slide

Welke emotie ben ik?
Pak een kaartje met een emotie: boos – verdrietig – blij – bang – onzeker – verward.

  1. Een leerling trekt een kaartje en speelt die emotie met alleen lichaamstaal (geen woorden).
  2. De klas raadt: welke emotie is dit?
  3. Bespreek: hoe herken je dat? Wat kun je als zorgmedewerker doen als iemand deze emotie vertoont?


Slide 15 - Slide

Welke is het?
Is het een profitorganisatie of non-profitorganisatie?

  1. “Deze organisatie verkoopt hamburgers en wil zoveel mogelijk winst maken.”
  2. “Deze organisatie geeft les aan kinderen en wordt betaald door de overheid.”
  3. “In dit gebouw kun je boeken lenen, zonder ervoor te betalen.”
  4. “Deze organisatie wil kleding verkopen en zoveel mogelijk klanten trekken.”
  5. “In dit verzorgingshuis werken mensen om ouderen te helpen, niet om winst te maken.”

Wat is het verschil tussen profit en non-profitorganisaties? 
Ken jij iemand in je omgeving die een profit of non-profit organisatie heeft? Zoja, welke?

Slide 16 - Slide

Evaluatie 
Beantwoord deze vragen:
Wat ging goed tijdens de lessen?
Wat kan beter de volgende lessen?

Denk aan:
Je houding en motivatie
Het lesgeven van de docent
Het onderwerp

Slide 17 - Slide