GAN Evelina 04/05

Correctie huistaken
1 / 26
next
Slide 1: Slide
ANT2+BasisschoolGroep 6

This lesson contains 26 slides, with text slides.

Items in this lesson

Correctie huistaken

Slide 1 - Slide

Eigen invulling
Eigen invulling

Slide 2 - Slide

Eigen invulling

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Uitleg soorten perspectieven
Kikker= onderen getrokken, onderwerp groter
Vogelperspectief: boven getrokken
Close - up: in detail

Slide 8 - Slide

Maandag 04/05

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Moeilijke woorden
Zender= schrijver/tekenaar
Ontvanger= de lezer
Bedoeling lezer strip= ontspannen
Bedoeling schrijver strip= ik wil de lezer laten ontspannen
Aboriginal= de oorspronkelijke bewoners van Australië
Digeridoo= uitgeholde tak (of stam) van de eucalyptusboom, welke door de Aboriginals van Australië als blaasinstrument en stemvervormer wordt gebruikt
Oorzaak= wat gebeurt er eerst
Gevolg= wat hierna gebeurt
Verwijswoord= verwijzen meestal naar een woord dat al eerder genoemd is of wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 13 - Slide

Dinsdag 05/05

Slide 14 - Slide

Onderwerp en persoonsvorm
Hoe vind je het onderwerp?
- Stel de ja/neen – vraag.
- Het onderwerp staat op de tweede plaats in de zin.
*Tegenwoordige tijd= nu 
*Verleden tijd= vroeger (woordjes als gisteren, klankverandering, …)

Slide 15 - Slide

Woensdag 06/05

Slide 16 - Slide

Zinsdeel
Delen om een zin te maken: onderwerp - werkwoord - rest van de zin.
Voeg zinsdelen toe.

Slide 17 - Slide

Donderdag 07/05

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Karakter= persoonlijkheid, hoe je bent

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Vrijdag 08-05

Slide 24 - Slide

Onderwerp - persoonsvorm
Onderwerp= wie
Hoe vinden?
Stel ja/neen – vraag, het onderwerp komt op de tweede plaats in de zin.
Persoonsvorm= werkwoord
Hoe vinden?
Stel ja/neen – vraag, de persoonsvorm komt op de eerste plaats in de zin

Slide 25 - Slide

T.T/V.T
Tegenwoordige tijd= nu
Verleden tijd= vroeger (klank verandert, + te/de, …)
Infinitief= wij – vorm
Persoonsvorm= het werkwoord

Slide 26 - Slide