week 20 persoonlijke voornaamwoorden en voorzetsels 3e naamval

1 / 23
next
Slide 1: Link
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Link

Leerdoel
Aan het einde van de les
... kan jij aan hand van de voorzetsels het persoonlijke voornaamwoord in de juiste naamval vervoegen.

Slide 2 - Slide

persoonlijke voornaamwoorden en voorzetsels 3e naamval

Slide 3 - Slide

persoonlijke voornaamwoorden 
Welke ken jij?

Slide 4 - Slide

persoonlijke voornaamwoorden 
Staat een van deze voorzetsels voor een persoonlijk voornaamwoord? Dan staat het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval. Dat heb je ook in 
NL: Ik koop iets voor jou (niet jij!).



Slide 5 - Slide

Ich habe ein Geschenk für _____.
A
du
B
dich

Slide 6 - Quiz

______ seid zu meiner Party eingeladen.
A
ihr
B
euch

Slide 7 - Quiz

Ich verstehe ________ nicht.
A
du
B
dich

Slide 8 - Quiz

persoonlijke voornaamwoorden 
- deze persoonlijke voornaamwoorden kunnen in een zin niet alleen in de 4e naamval veranderen. Je hebt ook nog de 3e naamval

Slide 9 - Slide

persoonlijke voornaamwoorden 
Je hebt voorzetsels die altijd de 3e naamval vragen. Zie je deze , weet je dat je de derde naamval moet gebruiken


Slide 10 - Slide

Ich habe _______ das Buch gegeben.
A
er
B
ihm

Slide 11 - Quiz

Mein Hund ist bei _________.
A
sie (ev)
B
ihr

Slide 12 - Quiz

Leerdoelcheck

Slide 13 - Slide

3e naamval
ich
du
er
sie (ev)
es
wir
ihr
sie (mv)
Sie
mir
dir
ihr
ihm
ihm
uns
euch
Ihnen
ihnen

Slide 14 - Drag question

4e naamval
ich
du
er
sie (ev)
es
wir
ihr
sie (mv)
Sie
euch
uns
sie (ev)
dich
ihn
es
sie (mv)
Sie
mich

Slide 15 - Drag question

voorzetsels
3e naamval
4e naamval

mit
nach
zu
seit
von
aus
außer
bei
gegenüber
durch
für
gegen
ohne
um
bis

Slide 16 - Drag question

Mein Vater kauft ein Buch für ______.
A
ich
B
mich
C
mir

Slide 17 - Quiz

___________ habe das Buch gelesen.
A
ich
B
mich
C
mir

Slide 18 - Quiz

Wir treffen uns heute Abend bei ________.
A
ich
B
mich
C
mir

Slide 19 - Quiz

_________ sind immer pünktlich.
A
Sie (1e naamval)
B
Ihnen
C
Sie (4e naamval)

Slide 20 - Quiz

Morgen gehen wir mit ________ ins Kino.
A
sie (1e naamval)
B
ihnen
C
sie (4e naamval)

Slide 21 - Quiz

Frag Andrea oder mich um Hilfe!!!!!!!!!!!!!

Slide 22 - Slide

Volgende week


3e naamval der- en ein-Gruppe! Uitleg Stappenplan!

Slide 23 - Slide