Les van 23 september

Les van 23 september
Wat gaan we doen?
- tekst "Wie vrolijkt mij op gelezen";
- woordenschat ;
- verwijswoorden;
- uitdrukkingen/spreekwoorden;
- spelling;
- ww spelling;

1 / 44
next
Slide 1: Slide
Nederlands6th Grade

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les van 23 september
Wat gaan we doen?
- tekst "Wie vrolijkt mij op gelezen";
- woordenschat ;
- verwijswoorden;
- uitdrukkingen/spreekwoorden;
- spelling;
- ww spelling;

Slide 1 - Slide

Woordenschat woorden
deprimerend                            weemoedig
opbeurend                                de sleur
smachten                                  ongetwijfeld
de reputatie                             de optie
de bijkomstigheid                 Iemand uit het oog verliezen
de aanbidder                           Oost west, thuis best
zich realiseren

Slide 2 - Slide

Opdracht "Wat hoort bij elkaar?"
Zie doc

Slide 3 - Slide

Finland staat erom bekend dat er veel muggen zijn.
A
de aanbidder
B
de optie
C
de reputatie

Slide 4 - Quiz

Bas doet zo leuk omdat hij wil dat Liz verliefd op hem wordt.
A
iemand uit het oog verliezen
B
iemand versieren
C
met iemand te doen hebben

Slide 5 - Quiz

Je kunt kaartjes aan het loket kopen, maar het kan ook via internet.
A
de bijkomstigheid
B
de optie
C
de sleur

Slide 6 - Quiz

Ik besef dat de klans klein is dat ik later profvoetballer word.
A
haperen
B
smachten
C
zich realiseren

Slide 7 - Quiz

Wat is het toch jammer dat die heerlijke vakantie voorbij is!
A
weemoedig
B
gepast
C
opbeurend

Slide 8 - Quiz

Mijn vader zal beslist zeggen dat ik niet meer zakgeld krijg.
A
ongepast
B
onweerstaanbaar
C
ongetwijfeld

Slide 9 - Quiz

Opdracht
Vul het juiste woord of uitdrukking in 

Slide 10 - Slide

Mijn vader zegt elke vakantie: "O...

Slide 11 - Open question

Alleen maar gamen? Dat zou toch ook een .......... worden.

Slide 12 - Open question

Zie je die jongen? Dat is de ........ van mijn zus.

Slide 13 - Open question

Oma wordt ......... als ze oude foto's bekijkt.

Slide 14 - Open question

Dat deze kamer groter is, is een leuke ...............

Slide 15 - Open question

Ik wil mijn beste vriend later nooit ..............................................

Slide 16 - Open question

Verwijswoorden
We gaan even oefenen:

Tom en zijn moeder gaan zo naar voetbal:
Hij moet om 15.14 uur klaar staan----> Tom
Zij zorgen ervoor dat ze om 15.10 helemaal klaar zijn---> Tom en zijn moeder

Slide 17 - Slide

Femke en Luna pakken hun tas in.
Morgen gaan ........... op vakantie
A
jij
B
hij
C
zij

Slide 18 - Quiz

Ik heb een cadeau gekocht. Ik geef........ aan mijn broertje.
A
hij
B
zij
C
het

Slide 19 - Quiz

Ryan is trots op zijn nieuwe schoenen. Hij kocht.......... gisteren.

Slide 20 - Open question

Britt stapt op de fiets. ........ haalt eerst haar vriendin op

Slide 21 - Open question

Wijs het verwijs woord aan:




Zie doc kleur

Slide 22 - Slide

Uitleg pers vnw en bez vnw
Wat is ook alweer?
- persoonlijk voornaamwoord 
- bezittelijk voornaamwoord

Zie doc verw etc

Slide 23 - Slide

Zij pakt haar tas uit de auto.
Wat is 'zij' en wat is 'haar'?

Slide 24 - Open question

De vriendelijke boekhandelaar gaf mij zojuist mijn nieuwe boek.
Wat is 'mij'? Wat is 'mijn'?

Slide 25 - Open question

Wat heb jij met je oude auto gedaan?
Wat is 'jij' en wat is 'je'?

Slide 26 - Open question

Uitleg

Spreekwoorden
Uitdrukkingen

Zie doc verw scrol

Slide 27 - Slide

spreekwoorden/ uitdrukkingen
Wat betekent: 
Het zwarte schaap zijn?

Helemaal geen geld meer hebben/ van adel zijn / jong en onervaren zijn/ overal de schuld van krijgen.

Zie doc. oef

Slide 28 - Slide

Klein oefendictee

Slide 29 - Slide

Dictee: schrijf de woorden en de laaste zin hier op en druk aan het einde pas op 'enter'.

Slide 30 - Open question

Werkwoordvervoeging

Slide 31 - Slide

Voor mijn verjaardag (zijn)....... ik gisteren naar de klimhal ge.........

Slide 32 - Open question

Maar wat een leuk feestje (moeten)......... zijn, is een ramp ge..........

Slide 33 - Open question

Toen iedereen (vastgespen)......... was, (beginnen) ............te klimmen.

Slide 34 - Open question

Alle kinderen (doen)....... hun best, maar het hoogste punt werd niet (bereiken)......

Slide 35 - Open question

En toen is het (gebeuren).......... .

Slide 36 - Open question

Ramona (willen)........ stoer zijn

Slide 37 - Open question

Toen ze toch hoger (klimmen).........., is ze (uitglijden).............

Slide 38 - Open question

Ze (breken).......haar been

Slide 39 - Open question

We zijn naar het ziekenhuis (rijden)........

Slide 40 - Open question

En het feestje was (aflopen)............Stoer doen is mooi stom!!

Slide 41 - Open question

Klein oefendictee

Slide 42 - Slide

Dictee: schrijf de woorden en de laaste zin hier op en druk aan het einde pas op 'enter'.

Slide 43 - Open question

Dictee: schrijf de woorden en de laaste zin hier op en druk aan het einde pas op 'enter'.

Slide 44 - Open question