4.2 Argumenten beoordelen O2b -O2c

 LEZEN HOOFDSTUK 4
TEKSTEN MET MENINGEN LEZEN
4.2
Argumenten beoordelen
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

 LEZEN HOOFDSTUK 4
TEKSTEN MET MENINGEN LEZEN
4.2
Argumenten beoordelen

Slide 1 - Slide


PLANNING

  • Welkom
  • Kort herhalen theorie 4.1
  • Behandelen theorie 4.2 Argumenten beoordelen
  • Online opdracht 1 , 2 en examenopdracht maken

Slide 2 - Slide

VORIGE LES?

Slide 3 - Slide

Feiten

Feiten kun je op waarheid controleren.

Omdat lang niet alle feiten makkelijk te controleren zijn, moet je je wel afvragen of ze geloofwaardig zijn.  Soms heeft een informatiebron er belang bij bepaalde zaken mooier of juist slechter voor te spiegelen. 

Slide 4 - Slide

Meningen / argumenten
Bij meningen gaat het niet om de vraag of ze waar of onwaar zijn, je bent het ermee eens of oneens. 

Omdat een mening niet te bewijzen is, gebruikt een schrijver argumenten om zijn mening te onderbouwen of aannemelijk te maken. 

Signaalwoorden die een argument aangeven zijn bijvoorbeeld: omdat, want, namelijk, immers.


Slide 5 - Slide

NIEUW

Slide 6 - Slide


DOEL

AAN HET EINDE VAN DE LES KUN JE DE KWALITEIT VAN ARGUMENTEN BEOORDELEN IN EEN TEKST

Slide 7 - Slide

VRAAG

Slide 8 - Slide

Welke uitspraak met betrekking tot objectieve argumenten en subjectieve argumenten is waar:
A
Objectieve argumenten zijn niet- feitelijke uitspraken, subjectieve argumenten zijn controleerbaar.
B
Subjectieve argumenten zijn niet feitelijke uitspraken, objectieve argumenten zijn controleerbaar.
C
Argumenten, zowel de objectieve als de subjectieve, zijn foute argumenten.
D
Objectieve argumenten en subjectieve argumenten zijn verschillende soorten standpunten.

Slide 9 - Quiz

Uitleg

Met argumenten kan een schrijver zijn eigen standpunt verdedigen of het standpunt van een ander aanvallen.


Slide 10 - Slide

Uitleg
Je kunt twee soorten argumenten onderscheiden:
- objectieve argumenten, deze zijn controleerbaar waar of niet waar.
Ze zijn bijvoorbeeld gebaseerd op feiten, onderzoek of wetenschap.

- subjectieve argumenten, deze zijn in meer of mindere mate aannemelijk. Ze kunnen sterk of zwak zijn, dat ligt aan de opbouw van de argumentatie (de redenering).  Deze argumenten zijn bijvoorbeeld gebaseerd op vermoedens, levensbeschouwelijke overtuiging of persoonlijke waardeoordelen. 


Slide 11 - Slide

Uitleg
Drogredenen -> foute argumenten of redeneringen
Veelvoorkomende drogredenen:


Generalisatie. 
Een algemene regel vaststellen op basis van te weinig gegevens.
Roken is niet slecht voor je, mijn buurvrouw is er oud mee geworden.

Slide 12 - Slide

Uitleg

Drogredenen -> foute argumenten of redeneringen
Veelvoorkomende drogredenen:

Onjuist beroep op autoriteit
Beweren dat iets waar is omdat een autoriteit die onbetrouwbaar is, dat zegt.
Ik vind dat we geen Olympische Spelen in Nederland moeten houden. Dat zegt de voorzitter van onze voetbalclub ook. 

Slide 13 - Slide

VOORBEELDEN:

Slide 14 - Slide

VOORBEELD

Slide 15 - Slide

VRAGEN:

Slide 16 - Slide

Planten en bloemen groeien het beste in Frankrijk, want daar schijnt de zon vaak.
A
objectief argument
B
subjectief argument
C
drogreden (generalisatie)
D
drogreden (onjuist beroep autoriteit)

Slide 17 - Quiz

Het is niet goed om nu de bomen te snoeien, want het is -10 graden.
A
objectief argument
B
subjectief argument
C
drogreden (generalisatie)
D
drogreden (onjuist beroep autoriteit)

Slide 18 - Quiz

Groen in de tuin is beter dan tegels, dat zegt mijn dokter ook.
A
objectief argument
B
subjectief argument
C
drogreden (generalisatie)
D
drogreden (onjuist beroep autoriteit)

Slide 19 - Quiz

Je kunt nu beter niet in de tuin werken, het is koud.
A
objectief argument
B
subjectief argument
C
drogreden (generalisatie)
D
drogreden (onjuist beroep autoriteit)

Slide 20 - Quiz

Formuleer een drogreden op basis van onjuist beroep op autoriteit.
Bijvoorbeeld: Bladblazers zijn niet goed voor de natuur, dat zegt de eigenaar van de supermarkt ook.

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide


Wat te doen:

Online opdracht 1, 2 en examenopdracht maken 

VOLGENDE WEEK:
4.3 Betoog

Slide 23 - Slide