H2 Cellen les 1

1 = orgaansysteem
2 = atoom
Je kan op deze cirkel klikken voor het antwoord (en op alle andere cirkeltjes)
2.1
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

1 = orgaansysteem
2 = atoom
Je kan op deze cirkel klikken voor het antwoord (en op alle andere cirkeltjes)
2.1

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Overhoor jezelf: weet je de functies nog?
Een ribosoom is een eiwitfabriek; het ruw E.R. is het transportsysteem van die eiwitten
Het Golgi-apparaat vouwt eiwitten goed op (maakt het 'af') en transporteert ze in blaasjes
Het centriool speelt een rol bij de celdeling; hieraan bevestigen zich de trekdraden die de chromosomen uit elkaar trekken
Het lysosoom is een blaasje met verteringsenzymen om kapotte ceponderdelen op te ruimen
De celkern bevat het DNA, hierin vindt ook transcriptie (maken van RNA) plaats
Het cytoplasma bevat opgeloste stoffen, is de inhoud van de cel waarin alle organellen 'hangen'. Bevat ook het celskelet
Het celmembraan is het omhulsel van de cel, de poortwachter die zorgt dat sommige stoffen wel en andere niet binnen komen
De mitochondriën zijn de energiecentrales. Ze verbranden energierijke stoffen en maken ATP van ADP en P
Het glad ER (zonder ribosomen) is een transportsysteem, vooral voor eiwitten

Slide 4 - Slide

Membranen bestaan uit fosfolipiden

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Membranen bevatten transporteiwitten

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

00:07-00:11
een witte bloedcel
rolt over de wand van een bloedvat

Slide 11 - Slide

00:14-00:19
Eiwitten
Afwisselend hechten en loslaten; 
zo rolt de witte bloedcel over de 
bloedvatwand.

Slide 12 - Slide

00:33-00:38
Boven: bloedvatwand
Onder: Witte bloedcel

Slide 13 - Slide

00:50-00:55
Membraan
Dit is de buitenkant van het celmembraan
Het is bijna vloeibaar. Er 'drijven' vlotten in, deze bevatten meer cholesterol waardoor ze steviger zijn.

Slide 14 - Slide

01:22
Signaalstof
Deze bindt aan een receptor op de cel. We gaan zo zien welke reactie de cel daarop geeft.

Slide 15 - Slide

01:38-01:40
Binnen in de cel

Slide 16 - Slide

01:42-01:47
Eiwitten
Steken door het celmembraan of zijn erin verankerd

Slide 17 - Slide

02:00-02:05
Eiwitdraden
Deze draden vormen het celskelet, 
dat wat de cel in zijn vorm houdt

Slide 18 - Slide

02:48-02:53
Opbouw en afbraak
De eiwitten van het celskelet worden steeds opnieuw opgebouwd en afgebroken, 
afhankelijk van de vorm de cel moet hebben

Slide 19 - Slide

03:41-03:46
Transport
Een blaasje gevuld met eiwitten, wordt voortgetrokken 
door een lopend transporteiwit

Slide 20 - Slide

04:05-04:10
Mitochondriën
De energiecentrales van de cel gedragen 
zich als zelfstandige cellen

Slide 21 - Slide

04:30-04:35
Celkern
Je kijkt hier op de celkern, er zitten poriën in om 
het RNA (lijkt op DNA, sliertjes) door te laten.

Slide 22 - Slide

04:41-04:46
Ribosomen
Het RNA bindt buiten de celkern aan een ribosoom. Deze leest de code van het RNA en maakt met die informatie een eiwit.

Slide 23 - Slide

05:14-05:19
Eiwitproductie
Eiwitten worden soms rechtstreeks in het Endoplasmatisch Reticulum gemaakt (voor transport)

Slide 24 - Slide

05:30-05:35
Blaasjes
Blaasjes snoeren af van het ER voor transport

Slide 25 - Slide

05:58-06:03
Golgi systeem
Hier versmelten de blaasjes met het Golgi systeem, waar de eiwitten hun definitieve vorm krijgen 

Slide 26 - Slide

06:22-06:27
Versmelten met celmembraan
De blaasjes varsmeltej met het buitenmembraan, de inhoud zit nu aan de buitenkant

Slide 27 - Slide

06:56-07:01
De reactie
De nieuw gemaakte eiwitten komen samen en vormen een hechtings team om de cel te stoppen.

Slide 28 - Slide

07:38-07:45
De reactie (2)
De witte bloedcel verandert van vorm en wordt plat, zodat hij tussen de cellen van de bloedvatwand door kan, naar de plek waar hij nodig is.

Slide 29 - Slide

19

Slide 30 - Video

Overhoor jezelf: weet je de functies nog?
Een ribosoom is een eiwitfabriek; het ruw E.R. is het transportsysteem van die eiwitten
Het Golgi-apparaat vouwt eiwitten goed op (maakt het 'af') en transporteert ze in blaasjes
Het centriool speelt een rol bij de celdeling; hieraan bevestigen zich de trekdraden die de chromosomen uit elkaar trekken
Het lysosoom is een blaasje met verteringsenzymen om kapotte ceponderdelen op te ruimen
De celkern bevat het DNA, hierin vindt ook transcriptie (maken van RNA) plaats
Het cytoplasma bevat opgeloste stoffen, is de inhoud van de cel waarin alle organellen 'hangen'. Bevat ook het celskelet
Het celmembraan is het omhulsel van de cel, de poortwachter die zorgt dat sommige stoffen wel en andere niet binnen komen
De mitochondriën zijn de energiecentrales. Ze verbranden energierijke stoffen en maken ATP van ADP en P
Het glad ER (zonder ribosomen) is een transportsysteem, vooral voor eiwitten

Slide 31 - Slide

Wat is géén functie van het celmembraan?
A
Binden aan signaalstoffen zoals hormonen
B
Doorlaten van CO2 en O2
C
Niet doorlaten van schadelijke stoffen
D
Maken van eiwitten

Slide 32 - Quiz

Wat doen de mitochondriën?
A
Energie produceren voor de cel
B
Energie verbruiken
C
Verbrandingsprocessen
D
Maken van eiwitten

Slide 33 - Quiz

Wat doen ribosomen?
A
RNA aflezen en eiwitten maken
B
DNA aflezen en eiwitten maken
C
RNA aflezen en vetzuren maken
D
RNA aflezen en koolhydraten maken

Slide 34 - Quiz

Wat is een eiwit ook alweer?
A
Een soort vetachtig molecuul
B
Een molecuul dat uit aminozuren is opgebouwd
C
Een klein molecuul
D
Het is geen molecuul maar een organel

Slide 35 - Quiz

Welk nr. is het golgi apparaat en wat doet die?
A
nr 8: het verpakt en bewerkt eiwitten
B
nr 6: het verpakt en bewerkt eiwitten
C
nr 8: het maakt eiwitten
D
nr 6: het maakt eiwitten

Slide 36 - Quiz

Wat hoort bij welke functie? 
Sleep de organellen naar de juiste functie.
Transportsysteem
Levert energie
Maakt RNA
Maakt eiwitten
Celkern
Ribosomen
Glad ER
Mitochondriën
Ruw ER
Golgi-systeem

Slide 37 - Drag question

Wat is de functie van een lysosoom in de cel?
A
zorgt voor vertering binnen de cel
B
drager van erfelijke eigenschappen
C
vervormen van eiwitten
D
transporteren van stoffen in de cel

Slide 38 - Quiz

Huiswerk bij paragraaf 2.1
vraag 4, 8, 9, 14 t/m 19

Slide 39 - Slide