am going to en present continuous plus this that these and those

  Grammatica 
De present continuous, to be going to en this, that and those
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

  Grammatica 
De present continuous, to be going to en this, that and those

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Video

voorspel wat gaat gebeuren in het engels

gebruik going to (whiteboard)

schrijf een paar zinnen op en onderstreep going to
to be going to
     vorm van To be + going to + hele werkwoord

  • Als je iets wilt voorspellen 
  • Je bent van plan in de toekomst iets te gaan doen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

She ................ throw those rocks.

Slide 4 - Open question

gebruik going to
Ik ga niet naar school lopen.
A
I am not going to walk to school
B
I am not going walk to school.
C
I am going school to walk.
D
Not I am going walk to school

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

....... they............. fight?
Vul de zin aan met going to

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

present continuous
iets wat nu aan de gang is
 - I am walking to school.
         - He is doing his homework.

Slide 7 - Slide

zeg dat de present continuous iets is wat nu aan de gang is, iets tijdelijks zoals
im walking to school.
vorm van be (am/is/are) + werkwoord -ing

altijd plus ing

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Maak de zin af
The man _______ his tire. (fix)
A
Are fixing
B
Is fixing
C
Is fix
D
Am fix

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

The present continuous
Welke zin is juist?

Ze nemen de trein naar Amsterdam.
A
They are take the train to Amsterdam.
B
Are take they train to Amsterdam.
C
They are not taking the train to Amsterdam.
D
They are taking the train to Amsterdam.

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

These, that and those
 This (enkelvoud) en these (meervoud)= dicht bij.
That (enkelvoud) en those (meervoud) = verder weg.

Slide 11 - Slide

Geef een voorbeeld met je marker 

say: this marker is very close to me.

en doe het dan met meerdere markers
say: these markers are very close to me

leg dan 1 marker achter in de klas,
say: that marker is far away from me

leg dan een andere marker erbij.
say: those markers are far away from 


herhaal het kern punt dat, this en these voor dichtbij is en that en those voor verder weg.

schrijf op het boord een voorbeeld zin over this apple

en eentje over that apple


controle vraag als de marker achter in de klas ligt 1tje wat zeg je dan that of this 
This apple
A
dichtbij enkelvoud
B
verweg enkelvoud
C
dichtbij meervoud
D
verweg meervoud

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

These coins
A
dichtbij enkelvoud
B
veraf enkelvoud
C
dichtbij meervoud
D
veraf meervoud

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Those cars
A
dichtbij enkelvoud
B
veraf enkelvoud
C
dichtbij meervoud
D
veraf meervoud

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

schrijf op wat je moeilijk vindt
Red= English
Blue= Nederlands

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

afsluiting
Zijn er nog vragen?

Slide 17 - Slide

This item has no instructions