examentrainer H6

• Biologie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

examentrainer H13

hierna volgt de examentrainer uit een eerdere versie... 

Aangetoonde stof?
Immuniteit?

1. antigenen, actief
2. antigenen, passief
3. antistoffen, actief
4. antistoffen, passief

Verklaar waardoor er bij een volgende infectie met een borrelia-bacterie niet direct een specifieke afweerreactie optreedt als de eiwitten op het buitenoppervlak van de borrelia-bacterie zijn veranderd. (1p)

Wat is de belangrijkste informatie? 

Kan je BINAS gebruiken?

Waarom wordt gewacht na een eerste blootstelling?

1. aspecifiek, vorming antistoffen duurt even
2. aspecifiek, duurt even voordat antistoffen luchtwegen bereiken
3. specifiek, vorming antistoffen duurt even
4. specifiek, duurt even voordat antistoffen luchtwegen bereiken

examentrainer H6

Deze examentrainer komt uit een eerdere versie, mogelijk missen er stukken context. Maar de meeste vragen kan je ook zonder die tekst maken.

Vlooien bijten hun slachtoffers om bloed op te zuigen uit de haarvaten. In welke eigenschap verschillen haarvaten van aders en slagaders, waardoor haarvaten voor vlooien geschikter zijn om bloed uit op te zuigen?

1. de bloeddruk in haarvaten is lager
2. de stroomsnelheid in haarvaten is lager
3. de wand van haarvaten is dunner
4. de zuurstofconcentratie is lager

Conclusie?

Welke geeft stroomsnelheid aan? A of B? 

De stroomsnelheid is in aders lager dan in haarvaten.

A geeft stroomsnelheid aan.

Vier stoffen of groepen van stoffen in het opgezogen bloed zijn: aminozuren, antistoffen, glucose en hemoglobine.
Welke van deze stoffen moeten worden verteerd zodat de vlo ze als bouwstof kan gebruiken?

1. aminozuren en glucose
2. aminozuren en hemoglobine
3. antistoffen en glucose
4. antistoffen en hemoglobine

antistof = proteïne

hemoglobine = proteïne

De eerste dagen na besmetting is een patiënt rillerig en krijgt hij koorts.

Is er een verband tussen de rillerigheid en de koorts van de patiënt? Zo ja, wat is dan het verband?

1. ja, normwaarde hoger afgesteld, daardoor rillingen zodat lichaamstemperatuur wordt verhoogd.
2. ja, normwaarde lager afgesteld, daardoor rillingen waardoor lichaamstemperatuur wordt verlaagd.
3. nee, geen verband

4) − Verklaar waarom vaccinatie in dit geval geen zin heeft. − Noteer een behandeling die in deze situatie wel geschikt is.

passieve immunisatie

*serum

*zelf geen antistoffen

actieve immunisatie

*verzwakte of dode ziekteverwekkers in je lichaam spuiten, zodat het lichaam zelf antistoffen gaat maken

*hierbij ontstaan geheugencellen, zodat het lichaam de ziekte in tweede instantie snel herkent en uitschakelt

5) Waardoor biedt vaccinatie tegen een ziekte zoals mazelen, geen enkele bescherming tegen een andere infectieziekte, zoals rodehond? Gebruik in je antwoord de termen antigeen en antistof.

‘Een infectie met HPV kan soms vanzelf weer genezen.’ Ruby vraagt zich af hoe dat kan. Hoe kan het best worden verklaard dat er dan geen geïnfecteerde cellen meer zijn?

1. de cellen die zijn geïnfecteerd, gaan dood
2. de cellen die het virus bevatten, zijn herkend door specifieke afweer en gedood
3. de virussen buiten de cellen zijn allemaal door macrofagen opgeruimd

vraag 7

Op grond van hun kennis over de vorming van antistoffen bij vaccinaties tekenen ze het verdere verloop van de concentratie antistoffen in het bloedplasma na de tweede en derde vaccinatie.

In afbeelding 1 zie je vier van de getekende grafieken. Welke leerling heeft het verloop van de concentratie antistoffen in het bloedplasma juist getekend?

1. leerling 1
2. leerling 2
3. leerling 3
4. leerling 4

Geef een biologisch argument dat ervoor pleit om ook jongens tegen HPV te vaccineren.