Ne BK/KGT H6 Taalverzorging spelling

woordbetekenissen opzoeken in het woordenboek
ik weet wat een voorzetsel is en kan hier voorbeelden van benoemen
ik ken verschillende werkwoorden met een vast voorzetsel
voorzetsels: hoe herken je ze?
Welke werkwoorden hebben vaste voorzetsels?
Nederlands
25 juni
Taalverzorging grammatica H6
Hebben we alle doelen behaald?
Afmaken opdrachten taalverzorging grammatica H6
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

woordbetekenissen opzoeken in het woordenboek
ik weet wat een voorzetsel is en kan hier voorbeelden van benoemen
ik ken verschillende werkwoorden met een vast voorzetsel
voorzetsels: hoe herken je ze?
Welke werkwoorden hebben vaste voorzetsels?
Nederlands
25 juni
Taalverzorging grammatica H6
Hebben we alle doelen behaald?
Afmaken opdrachten taalverzorging grammatica H6

Slide 1 - Slide

Programma

1. Terugkoppeling vorige les
2. Nieuwe theorie voorzetsels
3. Opdrachten maken

Slide 2 - Slide

timer
0:45

Slide 3 - Slide

Waar kun je de betekenis vinden van een woord dat je niet kent?

Slide 4 - Open question

6 woordraadstrategieën
1. In een woordenboek opzoeken (of Google ;))
2. Zoek een tegenstelling 
3. Zoek een synoniem
4. Zoek een omschrijving of definitie
5. Zoek een voorbeeld
6. Zoek een bekend woorddeel

Slide 5 - Slide

De ondernemend peuter kroop ...... de tafel.

Vul het ontbrekende woord in.

Slide 6 - Open question

Voorzetsels

Slide 7 - Slide

0

Slide 8 - Video

Het voorzetsel
Het voorzetsel kan het volgende aangeven:

  • plaats (aan het water, bij de tram, op de boerderij)
  • tijd (na de fietstocht, tijdens de vakantie, gedurende de reis)
  • reden/oorzaak (door de ziekte, vanwege het verlof)                                       

Slide 9 - Slide

Er zijn ook voorzetsels die een deel vormen van een vaste combinatie, zoals

rekenen op (op iemands hulp rekenen)
met het oog op (met en op zijn voorzetsels)
in verband met (in en met zijn voorzetsels)
naar aanleiding van (naar en van zijn voorzetsels)
in vervolg op (in en op zijn voorzetsels)

Slide 10 - Slide

Hoe herken je het voorzetsel?
Het staat bijna altijd vóór een lidwoord of een voornaamwoord, 

in de trein, in dat pakketje, tussen de rails, over de brug, naast mij, voor hem, naast het huis, achter de school, met de anderen

Slide 11 - Slide

Hoe herken je het voorzetsel? (2)
Het voorzetsel kan ook áchter het zelfstandig naamwoord staan: die kant uit, het park in, de helling op.
Je ziet dat het voorzetsel dan vaak een richting aangeeft.

Het lidwoord kan ook ontbreken: op tafel, in bed, naar Italië, wegens ziekte.


Slide 12 - Slide

Werkwoorden met voorzetsel
Sommige werkwoorden hebben altijd een voorzetsel bij zich in de zin. Je kunt dit niet vervangen door een ander woord. Voorbeelden:

geven aan, bemoeien met, luisteren naar, houden van

Slide 13 - Slide

Bedenk nu zelf een werkwoord met een vast voorzetsel:

Slide 14 - Open question

Wat is het voorzetsel in de zin?

'Hij liep hard tegen de tafelpunt aan.'
A
hard
B
tafelpunt
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
tegen, aan

Slide 15 - Quiz

Welke van deze woorden is geen voorzetsel?

A
Huis
B
Tussen
C
Na
D
Tijdens

Slide 16 - Quiz

Wat is het voorzetsel in deze zin:


“Tijdens de wedstrijd was iedereen stil.”
A
Tijdens
B
De
C
Wedstrijd
D
Was

Slide 17 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij 'kiezen'?
A
uit
B
naar
C
met
D
bij

Slide 18 - Quiz

Vul aan met een voorzetsel:
zorgen ...

Slide 19 - Open question

Vul aan met een voorzetsel:
twijfelen ...

Slide 20 - Open question

Aan de slag
Taalverzorging grammatica H6

BK: blz.  227 opdr. 1, 3, 4, 5, 8
KGT: blz. 168  opdr. 1, 3, 4, 5, 7
timer
20:00

Slide 21 - Slide

Huiswerk

Afmaken opdrachten taalverzorging spelling 
--> volgende week dinsdag

Slide 22 - Slide

Afspraak toets
dinsdag 6 juli 4e uur
evt. afmaken het 6e uur. 

Stof: H5 en H6 Lezen, Woordenschat en Taalverzorging

Slide 23 - Slide

Dit is géén voorzetsel:
A
tijdens
B
over
C
geleidelijk
D
tussen

Slide 24 - Quiz

Noem 3 werkwoorden met vaste voorzetsels:

Slide 25 - Open question