woensdag 23 juni halfgevorderd

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Vakantie.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Vakantie.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Slide

de plek
(zelfstandig naamwoord (znw)
  • 1. de plaats, de ruimte
  • waar je bent, zit of staat, waar je iets doet, waar je naar toe gaat
  • 2. een wond(je) op je lichaam
  • zin 1: Mijn oma heeft een vaste plek op de bank.
  • zin 1: Het Nederlandse voetbalteam staat op de eerste plek.
  • zin 2: De plek op mijn arm doet pijn.

Slide 2 - Slide

ongemakkelijk
(bijvoeglijk naamwoord (bvn)
  • gevoel/sfeer die niet prettig is/niet fijn/niet oké 
  • let op! gemakkelijk betekent: 'iets dat je niet moeilijk vindt,            (heeft niet te maken met  prettig, fijn) 
  • zin: Al die ruzies in de klas voelen heel ongemakkelijk.
  • zin: Ik ben bang dat ze mij niet aardig vinden, ik voel mij daarbij ongemakkelijk.

Slide 3 - Slide

de weekendtas
(zelfstandig naamwoord znw)
  • een grote tas die je meeneemt als je een paar dagen weggaat. Niet alleen voor zaterdag en zondag (het weekend)
  • met daarin: kleding, toiletspullen, oplader, ........,..........
  • geen koffer
  • zin: Ik ga een paar dagen logeren bij mijn familie, ik heb een weekendtas nodig.     

Slide 4 - Slide

voorbereiden
(scheidbaar werkwoord)
  • zorgen dat je van te voren regelt wat nodig is om iets wat gebeuren moet
  • synoniem: van te voren (vooraf) regelen
  • werkwoord: ik bereid voor, ik bereidde voor, ik heb voorbereid 
  • zin: Ik heb de vakantie goed voorbereid, nu kan ik rustig vertrekken.
  • zin: Ik bereid mijn toets goed voor, dan moet het goed gaan!

Slide 5 - Slide

vanzelf
  • uit zichzelf, moeiteloos, automatisch
  • zonder er iets voor te doen, het gebeurt zomaar
  • geen invloed/geen hulp van buitenaf
  • zin: Het boek viel vanzelf uit de kast, ik weet niet hoe het komt.
  • zin: Een taal leren gaat niet vanzelf.

Slide 6 - Slide

Wat is de betekenis van
de plek
A
een wond die pijn doet
B
de plaats waar iets gebeurt
C
de plaats in de rij
D
de tijd wanneer iets gebeurt

Slide 7 - Quiz

Door de kwallenbeet had ik een pijnlijke ............op mijn been.

Slide 8 - Open question

In welke zin lees je de betekenis van
ongemakkelijk?
A
Ik heb veel plezier met mijn vrienden.
B
Ik vind het fijn om in de klas te zijn.
C
Door al die ruzies werd het heel ongezellig.
D
Ik vind de woorden niet gemakkelijk.

Slide 9 - Quiz

Maak één zin met het woord
ongemakkelijk

Slide 10 - Open question

Als ik een paar dagen ga logeren neem ik mijn spullen mee in
de............

A
koffer
B
sporttas
C
handtas
D
weekendtas

Slide 11 - Quiz

Waar zie je
de weekendtas?
A
B
C
D

Slide 12 - Quiz

Voorbereiden betekent dat je

A
je zaken vergeten bent.
B
je zaken goed vooraf regelt.
C
dat je het eten bereidt.
D
je zaken te laat regelt.

Slide 13 - Quiz

Wat zijn de drie werkwoordsvormen van voorbereiden?
1. ik ..... 2. ik ..... 3. ik .........

Slide 14 - Open question

Als er iets uit zichzelf gebeurt, dan gebeurt dat
A
automatisch
B
zomaar
C
expres
D
vanzelf

Slide 15 - Quiz

Maak één zin met het woord
vanzelf

Slide 16 - Open question

opdracht: raad het woord
  • Kies allemaal een woord van de lijst: in je hoofd, stil!
  • Als je naam op het rad tevoorschijn komt noem je de betekenis van jouw woord.
  • Wie weet als eerste het juiste woord?    

Slide 17 - Slide