Ein-Gruppe 4 havo




1e, 3e, 4e naamval & ein-Gruppe
intro
1 / 38
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson




1e, 3e, 4e naamval & ein-Gruppe
intro

Slide 1 - Slide

Extra hulp
Kijk voor een overzicht van de ein- en der-Gruppe en van de pvnw in je boek op blz. 235-236.


Slide 2 - Slide

Na aus, bei, mit, nach, seit, von, zu komt altijd de ... naamval.
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 3 - Quiz

Mit _______ (mein) Bruder gehe ich in die Stadt.
A
mein
B
meiner
C
meinem
D
meines

Slide 4 - Quiz

Ich gehe heute Abend zu _____ (jouw) Veranstaltung (v).
A
dein
B
deiner
C
deine
D
deinen

Slide 5 - Quiz

Na uw ervaringen =
A
nach Ihren Erfahrungen
B
nach ihren Erfahrungen
C
nach Eueren Erfahrungen
D
nach ihnen Erfahrungen

Slide 6 - Quiz

Let op
Staat er een voorzetsel? Dan weet je welke naamval er komt.

aus, bei, mit, nach, seit, von, zu --> 3e naamval
bis, durch, für, gegen, ohne, um --> 4e naamval

Staat er geen voorzetsel, wat dan?

Slide 7 - Slide

Ontleden (blz. 231)
Bepaal of het zinsdeel onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp is.

O (1e naamval): wie/wat + gezegde (alle werkwoorden in de zin)
LV (4e naamval): wie/wat + onderwerp + gezegde
MV (derde naamval): aan/voor wie + gezegde + onderwerp

Slide 8 - Slide

Opdracht
Er volgt nu een zin in het Nederlands. Gebruik de vragen op bladzijde 231 om te bepalen wat onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp is.

Succes!

Slide 9 - Slide

Ik stuur mijn moeder een brief.

ik =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
geen van de antwoorden

Slide 10 - Quiz

Ik stuur mijn moeder een brief.

een brief =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
geen van de antwoorden

Slide 11 - Quiz

Ik stuur mijn moeder een brief.

mijn moeder =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
geen van de antwoorden

Slide 12 - Quiz

Opdracht
Nu volgen zinnen in het Duits. Bepaal in welke naamval de zinsdelen staan en vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in. 

Slide 13 - Slide

Jana hat (haar) Bruder eine Geschichte erzählt.
uitleg
A
ihr
B
ihre
C
ihrem
D
ihrer

Slide 14 - Quiz

Juiste antwoord: C

Jana hat (haar) Bruder eine Geschichte erzählt.

mw +3 m = ihrem Bruder
uitleg
M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
3e
dem / einem
der / einer
dem / einem
den / keinen
4e
den / einen
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe:
mijn - mein   onze - unser
jouw - dein    jullie - euer
zijn - sein       hun - ihr
haar - ihr        uw - Ihr
geen - kein

Slide 15 - Slide

(onze) Oma hat einen Kuchen gebacken.
uitleg/antwoord
1/4
Let op!
In deze oefening komen alle zinsdelen voor, dus het onderwerp, het lijdend voorwerp én het meewerkend voorwerp. Dus goed ontleden en niet elke keer blind de derde naamval toepassen...!
A
unsere
B
unse
C
unserer
D
unser

Slide 16 - Quiz

Ich habe (uw) Freunden eine Einladung geschickt.
2/4
uitleg/antwoord
A
Ihr
B
Ihre
C
Ihrer
D
Ihren

Slide 17 - Quiz

Morgen besuchen wir (jouw) Oma.
3/4
uitleg/antwoord
A
dein
B
deine
C
deiner
D
deinem

Slide 18 - Quiz

(onze) Lehrer haben wir einen Brief geschrieben.
4/4
uitleg/antwoord
A
unser
B
unseren
C
unserer
D
unserem

Slide 19 - Quiz

(jouw) Bruder geht (met zijn) Freundin zur Schule.
A
dein, mit seinem
B
dein, mit seiner
C
deinen, mit seiner
D
deinem, mit seinem

Slide 20 - Quiz

Kannst du (mijn) Mutter (het) Buch geben?
A
meine, das
B
meinem, das
C
meinen, das
D
meiner, das

Slide 21 - Quiz

(na de) Deutschstunde gehen wir (naar onze) Klassenlehrer.
A
Nach dem, zu unserem
B
Nach der, zu unseren
C
Nach der, zu unserem
D
Nach die, zu unserem

Slide 22 - Quiz

Samenvatting!
  • Het meewerkend voorwerp krijgt altijd de 3e naamval
  • na een voorzetsel uit het rijtje van 'aus' volgt óók altijd de 3e naamval
  • Kijk altijd als eerste of je zo'n voorzetsel ziet staan
  • Geen voorzetsel? Dan is het een onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp
uitleg

Slide 23 - Slide




de 4e naamval (Akkusativ) & ein-Gruppe
intro

Slide 24 - Slide

Oefenopdracht:
Jana hat (geen) Bruder.
uitleg
A
kein
B
keine
C
keinen
D
eine

Slide 25 - Quiz

Juiste antwoord: C

Jana hat (geen) Bruder.

lv +4 m = keinen Bruder
uitleg
M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
4e
den / einen
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe:
mijn - mein   onze - unser
jouw - dein    jullie - euer
zijn - sein       hun - ihr
haar - ihr        uw - Ihr
geen - kein

Slide 26 - Slide

Hast du (mijn) Deutschbuch gesehen?
1/4
uitleg/antwoord
A
mein
B
meine
C
dein
D
deine

Slide 27 - Quiz

Mein Bruder hat (uw) Freunde abgeholt.
2/4
uitleg/antwoord
A
ihr
B
Ihre
C
Ihr
D
ihre

Slide 28 - Quiz

Morgen besuchen meine Kinder (hun) Oma.
3/4
uitleg/antwoord
A
Ihre
B
ihre
C
euer
D
eure

Slide 29 - Quiz

(onze) Lehrer haben wir seit gestern nicht mehr gesehen.
4/4
uitleg/antwoord
A
uns
B
unse
C
unser
D
unseren

Slide 30 - Quiz

Voorzetsels met de 4e naamval:

durch - door
für - voor
gegen - tegen
ohne - zonder
um - om
bis - tot 
entlang - langs
Ich habe das (voor mijn) Mutter gemacht.

für +4 v = meine Mutter
uitleg
liedje!

Slide 31 - Slide

(jouw) Bruder hat (mijn) Geld ausgegeben.
A
Dein, mein
B
Deine, mein
C
Deinen, meinen
D
Deinem, mein

Slide 32 - Quiz

Ja, (hun) Schule ist hier (om de) Ecke.
A
eure, um die
B
eurer, um der
C
ihr, um die
D
ihre, um die

Slide 33 - Quiz

Hat (onze) Lehrerin (de) Aufgabe gut erklärt?
A
unser, die
B
unsere, die
C
unserer, die
D
unseren, die

Slide 34 - Quiz

(zonder mijn) Freundin finde ich (het) Spiel (tegen onze) Freund nicht toll.
5/5

Slide 35 - Open question

(zonder mijn) Freundin finde ich (het) Spiel (tegen onze) Freund nicht toll.
A
Ohne meine, das, gegen unseren
B
Ohne meine, der, gegen unserem
C
Ohne meiner, das, gegen unser
D
Ohne meine, der, gegen unseren

Slide 36 - Quiz

Samenvatting!
  • Het lijdend voorwerp krijgt altijd de 4e naamval
  • na een voorzetsel uit het rijtje van 'durch' volgt óók altijd de 4e naamval
  • Kijk altijd als eerste of je zo'n voorzetsel ziet staan
  • Geen voorzetsel? Dan is het een onderwerp of lijdend voorwerp
uitleg

Slide 37 - Slide

slotwoord

Slide 38 - Slide