2.4 De mol

Start opdracht
  1. Teken een atoom Fluor volgens het atoommodel van Bohr
  2. Wat is de lading van de elektronenwolk van een ion met atoomnummer 16?
  3. Geef de formule van de isotoop van stikstok die 8 neutronen bevat op 2 manieren weer.
  4. Hoeveel protonen, neutronen en elektronen zitten in elk van de volgende atomen? N-15, Co-80, I-131

timer
7:50
1 / 11
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Start opdracht
  1. Teken een atoom Fluor volgens het atoommodel van Bohr
  2. Wat is de lading van de elektronenwolk van een ion met atoomnummer 16?
  3. Geef de formule van de isotoop van stikstok die 8 neutronen bevat op 2 manieren weer.
  4. Hoeveel protonen, neutronen en elektronen zitten in elk van de volgende atomen? N-15, Co-80, I-131

timer
7:50

Slide 1 - Slide

2.4 De mol
Uitleg 2.4
Aan de slag met de opdrachten

Slide 2 - Slide

SI-eenheden + voorvoegsels
Pak je Binas!

Slide 3 - Slide

2.4 De mol
Tot nu toe gerekend met massa, maar in de scheikunde rekenen we met mol.
Bij een reactievergelijking:
1 C6H12O6 + 6 O2 -> 6 CO2 + 6 H2O
Hier staat dat 1 mol glucose reageert met 6 mol zuurstof, waarbij 6 mol koolstofdioxide en 6 mol water ontstaat.

Slide 4 - Slide

2.4 De mol
We kunnen de massa van 1 mol van een bepaald molecuul berekenen (= de molecuulmassa).

Voorbeeld: H2O. Molecuulmassa = 18,0 g/mol (u)
1 mol weegt dus 18,0 gram
Stel ik heb nu 27,0 gram, hoeveel mol is dit dan?

Slide 5 - Slide

Tussenopdracht
Bepaal de molecuulmassa's van:
  1. Glucose
  2. Koolstofdioxide
  3. Propaan
  4. Zwavelzuur
  5. Ammoniak
timer
10:00

Slide 6 - Slide

Tussenopdracht
Bepaal de molecuulmassa's van:
  1. Glucose 180,2 g/mol
  2. Koolstofdioxide 44,01 g/mol
  3. Propaan 44,1 g/mol (let op afronding!)
  4. Zwavelzuur 98,08 g/mol
  5. Ammoniak 17,03 g/mol

Slide 7 - Slide

Stappenplan rekenen met reacties
  1. Maak reactie schema
  2. Maak kloppende reactievergelijking
  3. Over welke stoffen gaat het? (wat wordt er gevraagd)
  4. Wat weet ik van die stoffen? (wat is er al gegeven)
  5. Bereken/zoek op molecuulmassa's.
  6. Bereken aantal mol van gegeven stof
  7. Bepaal molverhouding
  8. Bereken aantal mol gevraagde stof
  9. Bereken massa van gevraagde stof
  10. Noteer eindantwoord met eenheid!

Slide 8 - Slide

Rekenvoorbeeldje: Als ik 20,0 gram glucose heb, hoeveel water ontstaat er dan?
  1. Maak reactie schema
  2. Maak kloppende reactievergelijking
  3. Over welke stoffen gaat het? (wat wordt er gevraagd)
  4. Wat weet ik van die stoffen? (wat is er al gegeven)
  5. Bereken/zoek op molecuulmassa's.
  6. Bereken aantal mol van gegeven stof
  7. Bepaal molverhouding
  8. Bereken aantal mol gevraagde stof
  9. Bereken massa van gevraagde stof
  10. Noteer eindantwoord met eenheid!

Slide 9 - Slide

Rekenvoorbeeldje: Als ik 20,0 gram glucose heb, hoeveel water ontstaat er dan?
  1. Glucose + zuurstof -> koolstofdioxide + water
  2.  1 C6H12O6 + 6 O2 -> 6 CO2 + 6 H2O
  3. Glucose en water
  4. 20 gram glucose (=gegeven) + water (=massa gevraagd)
  5. Glucose = 180,156 g/mol, water = 18,016 g/mol
  6. 20/180,156= 0,111 mol glucose
  7. Molverhouding = glucose:water= 1:6
  8. Dus 0,111*6 = 0,666 mol water
  9. 0,666*18,016= 12,0 g water
  10. Dus als ik 20,0 gram glucose laat reageren met zuurstof ontstaat er 12,0 gram water.

Slide 10 - Slide

Huiswerk
Lezen 2.4
Maken 40, 42, 43, 46, 48, 52, 53 + afsluitende opgaven H2

Let op volgende les formatieve toets H1+H2!

Slide 11 - Slide