Grammatica zinsdelen les 3

Nederlands 
1KA

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands 
1KA

Slide 1 - Slide

timer
2:00
Je hebt 2 minuten om: 
- Je lesboek, leesboek en schrift te pakken
- Pen te pakken 
- Toiletbezoek 
- Iets uit het kluisje te halen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
- Lezen
- Herhalen paragraaf 2
- Uitleg paragraaf 4
- Aan de slag 
- Tijd over? Blooket


Aan het eind van de les: 
- Weet je hoe je in een zin de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde kan vinden. 
- Weet je wat het onderwerp van een zin is. 






Slide 4 - Slide

Persoonsvorm
1. Tijdproef: Zet de tijd van een zin om:
- Hij eet een frikandelbroodje
- Hij at een frikandelbroodje
2. Getalproef: Pas de hoeveelheid aan:
- Zij leest op de bank. 
- Zij lezen op de bank.
3. Vraagproef: Maak er een vraag van:
- Roodkapje heeft de wolf geslagen. 
- Heeft Roodkapje de wolf geslagen?
Deze werkt dus alleen met werkwoorden!!!

Slide 5 - Slide

Schrijf de zinnen over. Zoek de persoonsvorm.
1. Ik lees het boek uit.
2. Zij heeft een warme jas gekocht.
3. Hij eet een appel.



Slide 6 - Slide

Schrijf de zinnen over. Zoek de persoonsvorm.
1.  Wij hebben verse koffie gedronken.

2.  Jan zoekt zijn sleutels.
3. De hond heeft de kat gezien.


Slide 7 - Slide

Het onderwerp
Het onderwerp van de zin is vaak een persoon (of dier/ding) die iets doet. Vrijwel elke zin heeft een onderwerp. 
Hoe vind je het onderwerp? Stel de vraag: Wie/wat + persoonsvorm

Roodkapje heeft de wolf geslagen. 
Wie/wat heeft?
Roodkapje 

Slide 8 - Slide

Werkwoordelijk
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit
alle werkwoorden in de zin (OOK DE PERSOONSVORM).
Ze zeggen iets over het onderwerp, wat die doet/ondergaat.

Als er meer werkwoorden in de zin staan, horen die er ook bij.
Delen van een scheidbaar werkwoord horen ook bij het wg. 
gezegde (wg)

Slide 9 - Slide

Wat?
Cursus 5 Grammatica woordsoorten, §4: Onderwerp. Opdracht 1 t/m 5 

Hoe?
Zelfstandig. Maak de opdrachten in je lesboek/schrift.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
15 minuten. 
Klaar?
Oefen dan extra op de online omgeving.
Oefenen (huiswerkopdrachten)
timer
15:00

Slide 10 - Slide

Welke proef van de persoonsvorm is niet te vertrouwen?

Slide 11 - Slide

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 12 - Slide