4.3 LEZEN les 1 en 2

4.3  LEZEN LES 1
4.3 LEZEN
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

4.3  LEZEN LES 1
4.3 LEZEN

Slide 1 - Slide

Wat doen we deze les?
  • Doel
  • Wat weet je al?
  • Uitleg en aantekeningen maken
  • Samen oefenen
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiten, huiswerk noteren

Slide 2 - Slide

LESDOELEN H4.3
  • Je kunt de tekstdoelen 'amuseren' en 'activeren' in een tekst herkennen.
  • Je kunt zoekend lezen.

Slide 3 - Slide

Waarom tekstdoel?

De schrijver van een tekst wil bij de lezer iets bereiken.


De tekst die geschreven wordt, heeft een doel.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Slide

Tekstdoel
De schrijver wil..
Voorbeeld tekstsoort
Informeren
Activeren
Amuseren
dat je iets te weten komt
je overhalen om iets te doen
je vermaken
krantenbericht, verslag sportwedstrijd
reclametekst, uitnodiging
verhaal, leesboek, strip
tekstdoel = de bedoeling van de schrijver wanneer hij een tekst schrijft.

Slide 7 - Slide

Een schoolboek hoort bij het tekstdoel:
A
Iets leuks vertellen
B
Informatie geven
C
Actief iets laten doen

Slide 8 - Quiz

Een advertentie hoort bij het tekstdoel:
A
Actief iets laten doen
B
Iets leuks vertellen
C
Informatie geven

Slide 9 - Quiz

Een strip hoort bij het tekstdoel:
A
Informatie geven
B
Iets leuks vertellen
C
Actief iets laten doen

Slide 10 - Quiz

We gaan aan het werk
  • We maken eerst samen opdracht 2 op blz. 19-20
  • Je gaat zelf aan de slag met opdracht 1, 3, 4, 5, 6, 7 


  • Kader: je blijft nog even bij de instructie!

Slide 11 - Slide

Tekstdoelen aantekeningen kader
Bij elke tekst die je leest, kun je je afvragen: wat is het doel van de schrijver met deze tekst? Dit is het tekstdoel.

Tekstdoel informeren -> de schrijver wil je informatie over een onderwerp geven. Instructie is een voorbeeld van een informatieve tekst: het is een uitleg in stappen hoe je iets moet doen.

Tekstdoel amuseren -> de schrijver wil je vermaken, je leest voor plezier.




Laten we eens kijken naar blz. 27 van je lesboek. (Zie volgende dia)






Dit doel heet het tekstdoel.

Slide 12 - Slide

Opdrachten kader
Maken opdracht 1-2-3, 5-6-7-8-9
Dit is ook je huiswerk voor morgen!

Slide 13 - Slide

Huiswerk
Opdracht 1 t/m 7 zijn helemaal af!


Slide 14 - Slide

4.3  LEZEN LES 2
4.3 LEZEN

Slide 15 - Slide


  • Je kunt de tekstdoelen 'amuseren' en 'activeren' in een tekst herkennen.
  • Je kunt zoekend lezen.
  • Kader: maak eerst opdracht 9 t/m 15. Daarna werken we samen.
LESDOELEN H4.3

Slide 16 - Slide

Weet je nog?
Verkennend lezen
Nauwkeurig lezen

Slide 17 - Slide

Weet je nog?
Verkennend lezen
Nauwkeurig lezen
Voordat je de hele tekst gaat lezen.

Slide 18 - Slide

Weet je nog?
Verkennend lezen
Nauwkeurig lezen
Voordat je de hele tekst gaat lezen.
- Je leest de titel en de 
   tussenkopjes.
- Je leest de inleiding en het slot.
- Je leest de woorden die  
   schuin- of dikgedrukt zijn.
- Je bekijkt de plaatjes en leest 
   de tekst bij de plaatjes.
- Je bekijkt de bron.

Slide 19 - Slide

Weet je nog?
Verkennend lezen
Nauwkeurig lezen
Voordat je de hele tekst gaat lezen.
Als je precies wilt weten wat er in de tekst staat.
- Je leest de titel en de 
   tussenkopjes.
- Je leest de inleiding en het slot.
- Je leest de woorden die  
   schuin- of dikgedrukt zijn.
- Je bekijkt de plaatjes en leest 
   de tekst bij de plaatjes.
- Je bekijkt de bron.

Slide 20 - Slide

Weet je nog?
Verkennend lezen
Nauwkeurig lezen
Voordat je de hele tekst gaat lezen.
Als je precies wilt weten wat er in de tekst staat.
- Je leest de titel en de 
   tussenkopjes.
- Je leest de inleiding en het slot.
- Je leest de woorden die  
   schuin- of dikgedrukt zijn.
- Je bekijkt de plaatjes en leest 
   de tekst bij de plaatjes.
- Je bekijkt de bron.
- Je leest de tekst zin voor zin.
- Je probeert zo goed mogelijk  
   te begrijpen wat er staat.

Slide 21 - Slide

Zoekend lezen

Slide 22 - Slide

Zoekend lezen
Bij zoekend lezen ben je op zoek naar het antwoord op een vraag.

Slide 23 - Slide

Zoekend lezen
Bij zoekend lezen ben je op zoek naar het antwoord op een vraag.
Je bepaalt van tevoren nauwkeurig wat je wilt weten. Daarna kijk je naar:
- de tussenkopjes;
- de plaatjes;
- de schema's, grafieken,  
   tabellen;
- opvallende woorden.

Slide 24 - Slide

Zoekend lezen: aantekeningen

Zoekend lezen
Bij zoekend lezen ben je op zoek naar het antwoord op een vraag. Je kunt zoekend lezen in een naslagwerk (bijvoorbeeld een woordenboek)
Je bepaalt van tevoren nauwkeurig wat je wilt weten. Daarna kijk je naar:
- de tussenkopjes;
- de plaatjes;
- de schema's, grafieken,  
   tabellen;
- opvallende woorden.

Slide 25 - Slide

LEZEN

tussenkopjes



Als je zoekend leest, kijk je naar de tussenkopjes. Een tussenkopje staat boven een stukje van een tekst. In het tussenkopje staat in een paar woorden waar dat deel van de tekst over gaat. Zoek het kopje dat jij nodig hebt en lees alleen het stukje dat daar staat.

Slide 26 - Slide

Bekijk de tekst.

Je hoeft de tekst niet helemaal te lezen.

Slide 27 - Slide

Je bent benieuwd waar de tentoonstelling over gaat. Welk stuk van de tekst lees je?

Kies het goede tussenkopje.
A
Computerspelletjes
B
Rondleidingen
C
Workshops voor scholen
D
Openingstijden en tarieven

Slide 28 - Quiz

Je wilt weten wat de entreeprijs is.

Bij welk tussenkopje kijk je?


A
Computerspelletjes
B
Rondleidingen
C
Workshops voor scholen
D
Openingstijden en tarieven

Slide 29 - Quiz

Je ziet de tekst in een tijdschrift. Je wilt onthouden hoe laat het museum op zaterdag geopend is.

Welk stukje knip je uit om te bewaren?
A
Computerspelletjes
B
Rondleidingen
C
Workshops voor scholen
D
Openingstijden en tarieven

Slide 30 - Quiz

Bij welk tussenkopje moet je kijken als jouw klas een workshop wil volgen?
A
Computerspelletjes
B
Rondleidingen
C
Workshops voor scholen
D
Openingstijden en tarieven

Slide 31 - Quiz

Wanneer kun jij met je klas meedoen aan een workshop?

Slide 32 - Open question

We gaan aan het werk




  • Maken opdracht 11 en 12
  • Ben je klaar: maak opdracht 1 t/m 9 online van hoofdstuk 3.4 
  • Kader: we gaan samen aan het werk!



Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Verwijswoorden aantekeningen
Verwijswoorden verwijzen naar één of meer woorden in de tekst, soms naar een hele zin. Een schrijver gebruikt verwijswoorden, zodat hij niet steeds dezelfde woorden hoeft te gebruiken.

Als je wilt weten waar een verwijswoord naar verwijst, stel je een vraag die begint met wie, wat, waar of welk(e).
De hond van Jason heeft vrijdag een duur foutje gemaakt. Hij heeft een portemonnee met tweeduizend euro opgegeten.

Slide 35 - Slide

Welke woorden zijn voorbeelden van verwijswoorden?
A
Maar/ daarentegen
B
Hij/zij
C
Als eerste/ vervolgens
D
Eerst/ ten slotte

Slide 36 - Quiz

Signaalwoorden: tijdsvolgorde
Signaalwoorden geven een verband aan tussen woorden, zinnen of alinea's.  

Signaalwoorden die een tijdsvolgorde aangeven vertellen je in welke volgorde gebeurtenissen plaatsvinden.


verband                                                 signaalwoorden

opsomming                                         als eerste, bovendien, daarnaast, ook, tot slot, vervolgens                tegenstelling                                       maar, daarentegen, echter, toch, integendeel
tijdsvolgorde                                       eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte



 

Slide 37 - Slide

Welk signaalwoorden geven een tijdsvolgorde aan?
A
Bovendien en vervolgens
B
Toch en echter
C
Daarna en zodra

Slide 38 - Quiz

"Voordat Pien de deur uitgaat, geeft ze haar konijn te eten. Daarna fietst ze naar school."

Voordat en daarna zijn voorbeelden van:
A
Een opsomming
B
Een tegenstelling
C
Een tijdsvolgorde

Slide 39 - Quiz

Huiswerk





  • Opdracht 11 en 12 zijn helemaal af.
  • Kader: opdracht 10 t/m 17 (15 niet!)



Slide 40 - Slide