This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Goedemorgen 3Hc!
Pak je laptop en start LessonUp op
Slide 1 - Slide
Programma:
Lezen 15 min.
LessonUp
timer
15:00
Slide 2 - Slide
LessonUp
Herhaling:
Cursus 5 'Grammatica': § 4 & 8
Om de grote warme chocolademelkprijs
-> individuele
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Even opfrissen
Persoonlijk voornaamwoord
Persoon, dier of ding (ik, jij, hij, zij, het, wij, etc.)
Bezittelijk voornaamwoord
Duidt bezit aan (mijn kind, jullie huis, ons feest)
Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets of iemand aan (die, dat, deze, dit)
Slide 5 - Slide
Even opfrissen
Voornaamwoorden verwijzen naar iets of iemand
in de werkelijkheid of kunnen binnen een tekst
verwijzen naar iets wat in de zin zelf, in een
vorige of in een volgende zin wordt genoemd.
Slide 6 - Slide
Onbepaald voornaamwoord
Een onbep.vnw verwijst naar een persoon of een zaak, maar zegt niet precies om wie of wat het gaat. Het is een algemene verwijzing.
Gisteren vertelde iemand mij iets, wat niemandmag weten.
Slide 7 - Slide
Welk woord is een onbep.vnw? 'Sommige mensen houden van Barok.'
A
mensen
B
Barok
C
Sommige
D
houden
Slide 8 - Quiz
Welk woord is een onbep.vnw? 'Iedereen kan tellen tot tien.'
A
Iedereen
B
tellen
C
tot
D
tien
Slide 9 - Quiz
Welke zin bevat een onbep.vnw?
A
Kun je de afwas doen?
B
Sommigen volgen de regels niet op.
Slide 10 - Quiz
Welke zin bevat een onbep.vnw?
A
Het regent heel hard.
B
Het huis is al oud.
Slide 11 - Quiz
Jouw (boek)
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord
Slide 12 - Quiz
Hij bracht ons naar dat feest.
HIJ?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 13 - Quiz
'Wie is die man met de hond?' Wat is het onbep.vnw in deze zin?
A
wie
B
hond
C
die
D
Er zit geen onbepaald vnw in deze zin.
Slide 14 - Quiz
'Niemand vertelt mij iets!' Wat is het onbep.vnw in deze zin?
A
Niemand & mij
B
Mij & iets
C
iets
D
Niemand & iets
Slide 15 - Quiz
Welk woord is een onbep.vnw?
A
dat
B
mijn
C
wij
D
iemand
Slide 16 - Quiz
Is het onbep.vnw in deze zin bijvoeglijk of zelfstandig gebruikt? 'Sommigen gaan straks voetballen.'
A
Bijvoeglijk
B
Zelfstandig
Slide 17 - Quiz
Is het onbep.vnw in deze zin bijvoeglijk of zelfstandig gebruikt? 'Andere leerlingen gaan dansen.'
A
Bijvoeglijk
B
Zelfstandig
Slide 18 - Quiz
Bekijk de volgende zinnen:
1a Gedroeg jijje verdacht volgens de politieagent?
2aDeze kapper scheert zich altijd met water en scheerzeep.
Het ow van de zin ‘keert weder’ (= komt terug)
in de woorden je (= jij) en zich (= deze kapper).
Slide 19 - Slide
Wederkerende werkwoorden
Bij verplichtwederkerende werkwoorden
(zich gedragen, zich schamen)
hoort altijdeen wederkerend voornaamwoord
(me, je, zich, ons)
Je kunt niet een ander gedragen of schamen.
Slide 20 - Slide
Wederkerende werkwoorden
1a Gedroeg jij je verdacht volgens de politieagent?
In een zin met een verplicht wederkerend werkwoord (zich gedragen) hoort het wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons) bij het werkwoordelijk gezegde (wg) -> gedroeg je
Slide 21 - Slide
Wederkerende werkwoorden
Bij toevallig wederkerende werkwoorden
(zich scheren, zich verbazen)
hoort niet altijd een wed.vnw
(me, je, zich, ons)
Je kunt jezelf scheren of verbazen, maar je kunt ook een ander scheren of verbazen.
Slide 22 - Slide
Wederkerende werkwoorden
2aDeze kapperscheert zich altijd met water en scheerzeep.
In een zin met een toevallig wederkerend werkwoord (zich scheren) hoort het wed.vnw
niet bij het wg; het is lijdend voorwerp
Slide 23 - Slide
In welke zin staat een wederkerend werkwoord?
A
Je verveelt je snel in een saaie les.
B
Je bent snel afgeleid in een saaie les.
C
Je werkt minder hard in een saaie les.
D
Je hoopt dat de tijd snel gaat in een saaie les.
Slide 24 - Quiz
Verplicht of toevallig wederkerend werkwoord? Zich vermaken
A
Verplicht
B
Toevallig
Slide 25 - Quiz
In welke zin staan een toevallig wederkerend werkwoord?
A
Ik kleed me aan
B
Ik bedenk me
Slide 26 - Quiz
Welke van deze werkwoorden is geen verplicht wederkerend werkwoord?
A
verslapen
B
uitsloven
C
gedragen
D
verwonden
Slide 27 - Quiz
Ik schaamde me voor de opmerkingen die mijn ouders maakten.
Wat voor wederkerend werkwoord is schamen?
A
toevallig wederkerend werkwoord
B
verplicht wederkerend werkwoord
Slide 28 - Quiz
Verplicht of toevallig wederkerend werkwoord? Zich verschuilen
A
Verplicht
B
Toevallig
Slide 29 - Quiz
Welk werkwoord is een verplicht wederkerend werkwoord?
A
vertragen
B
verspreken
C
vertrouwen
D
vervangen
Slide 30 - Quiz
In welke zin staat een verplicht wederkerend werkwoord?
A
Hij slooft zich uit
B
Hij scheert zich
Slide 31 - Quiz
Wederkerend voornaamwoord
Bij wederkerende werkwoorden zie je het onderwerp 'wederkeren' (terugkomen) in een wederkerend voornaamwoord(wed.vnw).
Het hangt van het onderwerp af
welk wed.vnw je gebruikt.
Slide 32 - Slide
Wederkerend voornaamwoord
kijk maar:
'ik verslik zich' kan niet
- ik verslik me - wij verslikken ons - jij versliktje - jullie verslikken je - hij/zij/ze verslikt zich - zij/ze verslikken zich
Slide 33 - Slide
Wederkerig voornaamwoord
Er is in het Nederlands maar één wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw):
ELKAAR
Soms wordt het geschreven als mekaar of elkander
Slide 34 - Slide
Zich is altijd wed.vnw!
Me, je en ons kunnen echter ookpers.vnwzijn.
Je en ons kunnen daarnaast ook nogbez.vnwzijn.
Als je het voornaamwoord kunt vervangen...
door hij of hem, dan is het eenpers.vnw;
door zijn, dan is het eenbez.vnw;
door zich, dan is het een wed.vnw.
Slide 35 - Slide
Wat is het groot geschreven woord?
Hebben HUN ouders elkaar tijdens een weekendje Parijs het jawoord gegeven?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 36 - Quiz
Wat is het groot geschreven woord?
Hebben hun ouders ELKAAR tijdens een weekendje Parijs het jawoord gegeven?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 37 - Quiz
Wat is het groot geschreven woord?
Zou zij ZICH weleens hebben afgevraagd wat ze je aandoet met haar houding?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 38 - Quiz
Wat is het groot geschreven woord?
Zou zij zich weleens hebben afgevraagd wat ZE je aandoet met haar houding?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 39 - Quiz
Wat is het groot geschreven woord?
Zou zij zich weleens hebben afgevraagd wat ze JE aandoet met haar houding?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 40 - Quiz
Wat is het groot geschreven woord?
Zou zij zich weleens hebben afgevraagd wat ze je aandoet met HAAR houding?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 41 - Quiz
Wat is het groot geschreven woord?
JULLIE moesten je schamen, want jullie huiswerk is nu al voor de vierde keer niet af.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 42 - Quiz
Wat is het groot geschreven woord?
Jullie moesten JE schamen, want jullie huiswerk is nu al voor de vierde keer niet af.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 43 - Quiz
Wat is het groot geschreven woord?
Jullie moesten je schamen, want JULLIE huiswerk is nu al voor de vierde keer niet af.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 44 - Quiz
Wat is het groot geschreven woord?
WE hebben onszelf kapot gewerkt om ons huis in één dag schoon te maken.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 45 - Quiz
Wat is het groot geschreven woord?
We hebben ONSZELF kapot gewerkt om ons huis in één dag schoon te maken.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 46 - Quiz
Wat is het groot geschreven woord?
We hebben onszelf kapot gewerkt om ONS huis in één dag schoon te maken.