T2 - 2.3

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Paragraaf 2.3

Stroomgebied van de Rijn

Leerdoelen:

• je kunt beschrijven welke gevolgen een rivier heeft voor het landschap.
• je weet de kenmerken van de Rijn in de Boven-Rijnse Laagvlakte.
• je weet wat er bijzonder is aan de Midden-Rijn.
• Je kunt beschrijven op welke manier een rivier zich gedraagt in de boven- en benedenloop.
• Je kunt beschrijven waardoor een delta ontstaat. 

Rivier de Rijn

• begint in Zwitserse alpen
•  mondt uit in Noordzee.
• Gemengde rivier = smeltwater + regenwater.

Boven-Rijnse Laagvlakte (1)

• laagvlakte ontstaan door stuk aardkorst dat naar beneden zakte = slenk. Aan beide kanten slenk liggen horsten. 

Boven-Rijnse Laagvlakte (2)

• Stroomsnelheid langzamer --> minder erosie.
• Breed dal + rivier maakt grote bochten (meanders)
• Sedimentatie = neerleggen materiaal.

! Tekening !

Middenloop Rijn

• Rivier baant zich een weg door gebergten.
•  Belangrijke handelsroutes > veel kastelen.
• ''Romantische Rijn.''

Benedenloop Rijn

• Weinig hoogteverschil --> langzame stroomsnelheid.
• Veel sedimentatie.
• Eerste vertakkingen beginnen + meanders.

Delta = vlak voor monding, rivier vertakt zich in vele takken.

Nog een aantal feitjes:

Debiet = hoeveelheid water die op een bepaald moment door de rivier stroomt.

Regiem = schommelingen in de waterafvoer.

Aan de slag --> 

2.3 = opdracht 7, 8, 9, 10