- je kunt punten, vraagtekens, uitroeptekens, komma's en dubbele punten gebruiken
- je kunt dubbele punt en aanhalingstekens gebruiken bij een citaat
1 / 32
next
Slide 1: Slide
Middelbare schoolmavoLeerjaar 1,3
This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
DOEL
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN
- je kunt punten, vraagtekens, uitroeptekens, komma's en dubbele punten gebruiken
- je kunt dubbele punt en aanhalingstekens gebruiken bij een citaat
Slide 1 - Slide
Verschillen in betekenis
- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen
- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen
Waardoor komt het verschil in betekenis?
Slide 2 - Slide
Waarom gebruiken we leestekens?
Slide 3 - Mind map
Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea
Slide 4 - Quiz
LEESTEKENS (1)
- punten
- vraagtekens
- uitroeptekens
- komma's
- dubbele punt
Slide 5 - Slide
PUNTEN (1)
- Aan het einde van een zin
Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.
Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.
Slide 6 - Slide
PUNTEN (2)
- Na of in sommige afkortingen
d.m.v. - m.a.w. - i.i.g.
dhr. - mevr. - mej.
max. - min. - nr.
Slide 7 - Slide
VRAAGTEKENS
- Na een directe vraag
Tot hoe laat ben jij vanmiddag op school?
'Neem jij mijn tas mee?' vroeg Martijn.
Wanneer geen vraagteken?
Bij een indirecte vraag gebruik je géén vraagteken.
Ik zou graag weten, wanneer je op school komt.
Slide 8 - Slide
UITROEPTEKENS (1)
- Om aan te geven dat iemand luid roept
'Ik ben beneden!' klonk het vanuit de kelder.
Slide 9 - Slide
UITROEPTEKENS (2)
- Om een bevel of waarschuwing aan te geven
Halt, of ik schiet!
Stop!
Kom hier!
Slide 10 - Slide
KOMMA'S
- Maakt een zin overzichtelijker
- Staat op de plaats waar je bij hardop lezen even een rust neemt
Slide 11 - Slide
KOMMA'S (1)
- Als pauzeteken in een zin
Onze hond eet erg veel, toch is hij niet dik.
Slide 12 - Slide
KOMMA'S (2)
- Tussen de delen van een opsomming
Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en cookie&caramel.
Slide 13 - Slide
KOMMA'S (3)
- Tussen twee persoonsvormen
Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat het gemaakt wordt.
Slide 14 - Slide
DUBBELE PUNT (1)
- Voor een opsomming
Je hebt nodig: een ei, een klontje boter en een snufje zout.
Slide 15 - Slide
DUBBELE PUNT (2)
- In plaats van want of immers (uitleg)
Ik ga niet mee naar de film: ik moet huiswerk maken.
Slide 16 - Slide
DUBBELE PUNT (3)
- Voor een aankondiging
Ik heb een nieuwtje: ik ga verhuizen naar Breda.
Na een dubbele punt
Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.
Slide 17 - Slide
LEESTEKENS (2)
- dubbele punt bij een citaat
- aanhalingstekens bij een citaat
Slide 18 - Slide
Weet jij (nog) wat een citaat is?
Slide 19 - Mind map
CITAAT
- Wanneer iemands woorden letterlijk weergegeven worden, heet dit een citaat
- staat altijd tussen aanhalingstekens
- wordt ook directe reden genoemd
- begint altijd met een hoofdletter
Slide 20 - Slide
AANHALINGSTEKENS bij citaat
- Een citaat staat altijd tussen aanhalingstekens
Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'
Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'
Slide 21 - Slide
DUBBELE PUNT bij citaat
- Een dubbele punt wordt voor het citaat gebruikt
Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'
Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'
Hoofdletter
Na de dubbele punt volgt normaal nooit een hoofdletter. Een citaat wordt wel met een hoofdletter geschreven. Na een dubbele punt bij een citaat gebruik je WEL een hoofdletter!
Slide 22 - Slide
GELEERD?
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN
- je kunt punten, vraagtekens, uitroeptekens, komma's en dubbele punten gebruiken
- je kunt dubbele punt en aanhalingstekens gebruiken bij een citaat
Slide 23 - Slide
Een zin begint altijd met een hoofdletter.
A
waar
B
niet waar
Slide 24 - Quiz
Een zin eindigt altijd met een punt.
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quiz
Leestekens maken de zin ingewikkelder.
A
waar
B
niet waar
Slide 26 - Quiz
Een uitroepteken gebruik je alleen bij een uitroep.
A
waar
B
niet waar
Slide 27 - Quiz
Als je een aantal dingen opsomt, zet je daar één of meer komma's tussen.
A
waar
B
niet waar
Slide 28 - Quiz
Aanhalingstekens gebruik je als je iets letterlijk opschrijft.
A
waar
B
niet waar
Slide 29 - Quiz
Maak opdracht 3 op bladzijde 30 in je schrift! Succes!
A
Oké ik ga aan de slag!
B
Ik heb geen zin
Slide 30 - Quiz
Wat wist je al?
Slide 31 - Open question
Is er iets wat je nog niet zo goed snapt? Zo ja, schrijf dit op.