Herhalen par. 2.1 & 2.2 van Hoofdstuk 2

Welkom bij het vak Economie
  • Hang je mobiel in de hoes
  • Ga zitten op je eigen plek
  • Pak je spullen erbij 
  • Boek, pen en rekenmachine
timer
5:00
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom bij het vak Economie
  • Hang je mobiel in de hoes
  • Ga zitten op je eigen plek
  • Pak je spullen erbij 
  • Boek, pen en rekenmachine
timer
5:00

Slide 1 - Slide

Mindmap maken



Maar eerst even een herhaling

Slide 2 - Slide

 Economie 2 BK
  • Hoofdstuk 2 Jij en je Geld
  • Terugblik 
  • § 2.1 Pinpas of Portemonnee &  § 2.2 Waarom zou jij sparen?
  • Zelf aan de slag met het maken van een Mindmap.
  • Deze lever je in voor een cijfer (SO)
Wat gaan we doen?

Slide 3 - Slide

Terugblik
 les 2.1 Pinpas of         portemonnee

Slide 4 - Slide

Leerdoelen § 2.1
  • wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil
  • hoe je je nieuwe saldo berekent
  • wat de voor- en nadelen zijn van elektronisch betalen
  • Kader
  • welke twee soorten geld er zijn 

Slide 5 - Slide

Terugblik
 les 2.2  Waarom zou je sparen?

Slide 6 - Slide

Leerdoelen § 2.2
  • welke redenen er zijn om te sparen
  • wat rente is
  • hoe je rente berekent
  • wat de functies van geld zijn

Slide 7 - Slide

Mindmap maken



Zelf aan de slag!!

Slide 8 - Slide

0

Slide 9 - Video

Zelf aan de slag
1. Lees par 2.1 , zet de hoofdvraag in het midden

2. Zet de deelonderwerpen er omheen in de vorm van takken.

3. Teken/schrijf per deelonderwerp op wat er in de tekst over wordt verteld (het belangrijkste!). 
Maak hierbij gebruik van de afbeeldingen.

Slide 10 - Slide

Zelf aan de slag
4. Doe nu hetzelfde met par. 2.2 , zet de hoofdvraag in het midden, de deelonderwerpen zet je er omheen in de vorm takken.
Teken/schrijf per deelonderwerp op wat er in de tekst over wordt verteld (het belangrijkste!). 
Maak hierbij gebruik van de afbeeldingen.
5. Je krijgt hiervoor deze les.

Aan het einde van de les lever je deze bij mij in.


Zelf aan de slag
4. Doe nu hetzelfde met par. 2.2 , zet de hoofdvraag in het midden, de deelonderwerpen zet je er omheen in de vorm takken.

Teken/schrijf per deelonderwerp op wat er in de tekst over wordt verteld (het belangrijkste!). 
Maak hierbij gebruik van de afbeeldingen.
5. Je krijgt hiervoor deze les.
Aan het einde van de les lever je deze bij mij in.

Slide 11 - Slide

Wat werkt wél !
  • Maak een oefentoets
  • Uitleggen aan een ander
  • Opdrachten (opnieuw) maken
  • Samenvatten in eigen woorden of een schema zoals een MINDMAP

Slide 12 - Slide

Rente
Procent
100%
1
1,2
Bedrag
225
??
Op je spaarrekening staat € 225. Van de bank krijg je 1,2% rente per jaar.
Bereken het bedrag dat je na 1 jaar aan rente krijgt.
: 100
x 1,2

Slide 13 - Slide

Rente
Procent
100%
1
1,2
Bedrag
225
??
Wat je boven in de tabel doet.                                      
Delen door 100 en vermenigvuldigen met 1,2.
Moet je onder ook doen !!
: 100
x 1,2
225 :100 = 2,25 x 1,2 = € 2,70

Slide 14 - Slide

Ruilmiddel

Spaarmiddel

Rekenmiddel

Slide 15 - Drag question

Leerdoelen behaald?

Slide 16 - Slide

Wat is geen reden om te sparen?
A
Sparen uit voorzorg
B
Sparen als rekenmiddel
C
Sparen voor rente
D
Sparen voor een doel

Slide 17 - Quiz

Welk spaarmotief heb je als je geld aan de kant legt voor als de wasmachine kapot gaat?
A
Sparen voor rente
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor een doel
D
Sparen voor een ander

Slide 18 - Quiz

Henk spaart geld voor als zijn mobiel kapot gaat. Wat is zijn reden om te sparen?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor de rente
D
Sparen als rekenmiddel

Slide 19 - Quiz

Welke uitleg over rente is waar?
Kies het juiste antwoord.
A
Rente is een vergoeding die je krijgt van de bank over jouw spaargeld.
B
Rente betaal je over de aankoop van producten.
C
Rente krijg je van je ouders over jouw spaargeld.

Slide 20 - Quiz

Op je spaarrekening heb je € 450 gezet. Je krijgt 0,5% rente per jaar. Hoeveel euro rente krijg je na één jaar?
A
€ 225
B
€ 0,23
C
€ 22,50
D
€ 2,25

Slide 21 - Quiz

Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en potmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel

Slide 22 - Quiz

Wat is geen functie van geld?
A
Spaarmiddel
B
Ruilmiddel
C
Waardemiddel
D
Rekenmiddel

Slide 23 - Quiz

Anna gaat graag naar IKEA. Ze ziet een tafel met een prijskaartje van € 59,00. Van welke functie van geld is hier sprake?
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel
D
Waardemiddel

Slide 24 - Quiz