Bezittelijke voornaamwoorden

1 / 41
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Die ein-Gruppe: 
Bezittelijke 
voornaamwoorden
+ ein /kein

Slide 2 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden (ein-groep)
                   mijn  = mein 
                   jouw = dein 
                   zijn = sein
                   haar = ihr 
                   ons = unser
                   jullie = euer
                   hun = ihr
                   uw = Ihr  (u-vorm altijd met hoofdletter

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Die ein-Gruppe

Slide 5 - Slide

Geslacht zelfstandige nw.
Om te weten of er: 
wel/geen 
-e 
achter het bezittelijke voornaamwoord komt moet je het
geslacht van het zelfstandige naamwoord erachter weten. 

Slide 6 - Slide

Geslacht zelfstandige nw.
der = mannelijk
die = vrouwelijk
das = onzijdig
die = meervoud

Weet je het nog? Uit hoofdstuk 3, Seite 98 in Boek A

Slide 7 - Slide

Geslacht zelfstandige nw.

Slide 8 - Slide

Geslacht zelfstandige nw.

Slide 9 - Slide

Geslacht zelfstandige nw.

Slide 10 - Slide

Geslacht zelfstandige nw.

Slide 11 - Slide

Dus:
Stap 1 : 
Vertaal het bezittelijke voornaamwoord
Stap 2: 
Welk geslacht heeft het zelfstandige naamwoord dat achter het invulveld staat? (der, die of das?)
Stap 3: 
Bepaal of er wel of geen -e aan het bezit. vnw. geplakt moet worden.

Slide 12 - Slide

Stap 1 =  vertalen

ein- groep:
een = ein
geen = kein


mijn  = mein 
jouw = dein 
zijn = sein
 haar = ihr 
 ons = unser**
jullie = euer**
hun = ihr
uw = Ihr *

Slide 13 - Slide

Stap 2 = Zelfstandig voornaamwoord geslacht bepalen
der Mann, Teller, Durst, Hunger, Kaffee, Löffel, Pfeffer, Reis, Orangensaft, Zucker, Kuchen, Tee, Nachtisch, Salat, Fisch = mannelijk
die Frau, Cola, Flasche, Tasse, Speisekarte, Rechnung, Soße, Sahne, Suppe, Gabel, Karotte, Gitarre, Stadt, Geige = vrouwelijk
das Kind, Abendessen, Besteck, Brot, Essen, Glas, Eis, Messer, Mittagessen, Frühstück, Restaurant, Schnitzel, Wasser, Salz, Obst, Gemüse, Fleisch, Schlagzeug, Hobby, Klavier = onzijdig
Menschen, Kartoffeln, Nudeln, Pommes, Ferien = meervoud

Slide 14 - Slide

Stap 3 = wel of geen -e achter het bezittelijk voornaamwoord plakken
die (vrouwelijk en meervoud eindigen op een -e daarom ook een -e uitgang bij de woorden van de ein-groep (onderwerp) .
der = mannelijk 
die = vrouwelijk
das = onzijdig
die = meervoud
X
-e
X
-e

Slide 15 - Slide

oefenen

Slide 16 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: haar
A
unser
B
euer
C
ihr
D
sie

Slide 17 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: mijn
A
sein
B
ihr
C
mein
D
dein

Slide 18 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: ihr
A
haar
B
zijn
C
ons
D
haar / hun

Slide 19 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer

Slide 20 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: zijn
A
dein-
B
ihr-
C
sein-
D
unser-

Slide 21 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: jouw
A
mein / meine
B
dein / deine
C
sein / seine
D
ihr / ihre

Slide 22 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: jullie
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer/ eure

Slide 23 - Quiz

Wat zijn de bezittelijke voornaamwoorden in het Duits?
A
ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie/Sie
B
mein(e), dein(e), sein(e), unsere(e), eure/euer, ihr(e), Ihr(e)
C
mich, dich, ihn, sie, uns, euch, sie/Sie
D
der, die, das, die

Slide 24 - Quiz

Een voorbeeld van een Duits bezittelijk voornaamwoord is:
A
von
B
du
C
als
D
sein

Slide 25 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoorden.
Wat bepaalt ook alweer de 'uitgang' van een bezittelijk voornaamwoord?
A
Wat mooier klinkt.
B
Het geslacht van het onderwerp van de zin.
C
Het geslacht van het woord waarop het bezittelijk vnmw betrekking heeft?
D
Geen idee.

Slide 26 - Quiz

Wanneer krijgt het bezittelijk voornaamwoord een -E?
A
mannelijk
B
onzijdig
C
vrouwelijk
D
vrouwelijk en meervoud

Slide 27 - Quiz

Wat is de betekenis van een bezittelijk voornaamwoord?
A
geeft een meewerkend voorwerp aan
B
geeft een bezit aan
C
geeft een lijdend voorwerp aan

Slide 28 - Quiz

De bezittelijke voornaamwoorden horen bij de:
A
EIN-GROEP
B
DER-GROEP

Slide 29 - Quiz

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden in het Duits?
A
der, dem, das, ....
B
du, er, wir, ihr, sie, ...
C
ihr, euer, Ihr, ...
D
dir, mir, ihn, ihm, ....

Slide 30 - Quiz

Bij welk fragment gaat het om een bezittelijk voornaamwoord?
A
mit dir
B
die Kirche
C
unser Haus
D
er arbeitet

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Link

oefenen 2

Slide 33 - Slide

1.)
Ich suche ? Katze.
A
mein
B
meine

Slide 34 - Quiz

2.)
? Haus ist groß und dort ist genug Platz für alle.
A
unser
B
unsere

Slide 35 - Quiz

3.)
Ist das ? Uhr (v)? Ja, dass ist ? Uhr.
A
euere, ihre
B
euer, ihr
C
euere, ihr
D
euer, ihre

Slide 36 - Quiz

4.)
Wer hat ? Buch gesehen?
A
dein
B
deine

Slide 37 - Quiz

5.)
? Auto (o) hat die gleiche Farbe wie ? Fahrrad (o).
A
Ihre, deine
B
Ihr, dein
C
Ihre, dein
D
Ihr, deine

Slide 38 - Quiz

oefenen 3

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Link

Und jetzt üben wir die 'Sätze"

Slide 41 - Slide