This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
1 Zet een komma tussen twee persoonsvormen;
2 Gebruik een komma tussen bijvoeglijke naamwoorden;
3 Zet een komma tussen delen van een opsomming (NIET voor en of of);
4 Zet een komma voor een voegwoord als want, maar, omdat etc.;
5 Zet een komma na een naam, aanhef of uitroep aan het begin of einde van een zin.
We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.