Semaine 41 (week 78)

H4 Semaine 7 (30 sept - 4 octobre)
Vorige weektaken: t/m 44 is nu gedaan
Deze week: voorbereiding op proefwerk chapitre 1 + livre
  • Mardi H4:  laatste alinea tekst frères et soeurs + parler
  • Mercredi H45: ga alle onderdelen van het proefwerk slim stampen
  • Mercredi H4: vragen proefwerkstof? 
    Herhaling voor proefwerk (parler + lire un livre)
  • Jeudi H45: proefwerk chapitre 1 + lire un livre
    Afspraak test livre 'crime à Cannes' (na toetsweek?)


1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with text slides.

Items in this lesson

H4 Semaine 7 (30 sept - 4 octobre)
Vorige weektaken: t/m 44 is nu gedaan
Deze week: voorbereiding op proefwerk chapitre 1 + livre
  • Mardi H4:  laatste alinea tekst frères et soeurs + parler
  • Mercredi H45: ga alle onderdelen van het proefwerk slim stampen
  • Mercredi H4: vragen proefwerkstof? 
    Herhaling voor proefwerk (parler + lire un livre)
  • Jeudi H45: proefwerk chapitre 1 + lire un livre
    Afspraak test livre 'crime à Cannes' (na toetsweek?)


Slide 1 - Slide

Herhaling pw grammaire A
Zij hebben verloren = Ils/elles ont perdu
Tu écoutes (maak hiervan een passé composé) = tu as écouté
Vous rougissez (maak hiervan een passé composé) = vous avez rougi
Wij zijn gegaan = Nous sommes allés



Slide 2 - Slide

Herhaling pw grammaire B
Wij hebben = nous avons/on a

Zij zou zijn =elle serait

Wij zijn gegaan = nous sommes allés

Hij was = il était


Slide 3 - Slide

Herhaling pw grammaire C
Messi est (beter dan) Ronaldo.
Messi est meilleur que
Jolijn est meilleure que ...
Elle est (het jongste meisje) de la classe.
la plus jeune fille
Il est (de grappigste jongen) de la classe.
Il est le garçon le plus drôle.
la fille la plus fermée


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
- Herhaling van het bijvoeglijk naamwoord
- De vergrotende trap: le comparatif
- De overtreffende trap: le superlatif
- Plaats van de vergelijking bij le superlatif
- Onregelmatige vorm
- Invulopdracht
- Filmpje
- Schrijfopdracht

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

VERGELIJKINGEN
  1. de oudste stad
  2. de grootste bioscoop
  3. het interessantste boek
  4. het beste boek
  5. Parijs is mooier dan Madrid

Slide 13 - Slide

Werkwoorden 
Présent = tegenwoordige tijd (j'ai = ik heb)
Passé composé = voltooid tegenwoordge tijd 
(j'ai eu = ik heb gehad)
Imparfait = verleden tijd (j'avais = ik had)
Futur simple = toekomende tijd (j'aurai = ik zal hebben)
Conditionnel: vertalen met 'zou'  (j'aurais = ik zou hebben)

Slide 14 - Slide

Uitgangen imparfait
De stam van de imparfait = 
nous-vorm présent - ons
Bijv. nous avons> stam wordt av-
UItgangen imparfait:
ais -ais - ait - ions - iez - aient

Slide 15 - Slide

Uitgangen futur
De stam van de futur=  bij regelmatige werkwoorden het hele werkwoord (bij attendre wel de e erafhalen.
Bij onregelmatige werkwoorden leer je een stukje stam voor de futur uit het hoofd: bijv. avoir> stam futur = aur-

UItgangen futur:
ai - as - a - ons -ez -ont

Slide 16 - Slide

Imparfait/conditionnel
De uitgangen van de imparfait gebruik je bij
1) de imparfait (achter de stam van de imparfait)
2) de conditionnel (achter de stam van de futur)

Bij
1 j'avais = ik had
2 j'aurais = ik zou hebben (stam futur/uitgang imparfait)

Slide 17 - Slide

H4
  • presentatie 1 minuut over je huis en kamer (26B)
  • 27 en 28 afmaken> 28C inleveren in schrift
  • bereid ex 32 voor dinsdag (gebruik réference p.93, boîte à outils voor structuur)
  • herhalen voca A en B?
H5
  • finir le travail de la semaine (chapitre 1 ex 19-24,
    chapitre 2 ex 22-28)
  • apprendre langue-o-thèque p. 18 + p.67
  • préparer ex 28 (une petite présentation sur tes vacances de l'été dernier)

Slide 18 - Slide

Parler ex 12
  1. Je m'appelle, j'ai .... ans, j'habite à
  2. Mon hobby c'est la danse/le foot/dessiner/faire du shopping.
  3. J'y consacre beaucoup de temps. Je fais du foot pendant six heures de la semaine.
  4. Ce week-end, j'ai fait du foot/j'ai travaillé à la bibliothèque/je suis allée à une fête de famille etc..
  5. ?????

Slide 19 - Slide

Mardi H4: wederkerend ww
  • Ik ben om zeven uur opgestaan
  • Ik ben om tien uur naar bed gegaan
  • Ik heb geoefend met de gitaar
  • We hebben lol gehad

    Waar moet je ook al weer op letten?!
  • me/te/se enz verandert, staat voor PV!
  • passé composé altijd met être

Slide 20 - Slide

Mardi H4: wederkerend ww
  • Ik ben om zeven uur opgestaan.
    Je me suis levé (e) à sept heures.
  • Ik ben om tien uur naar bed gegaan.
    Je me suis couché(e) à dix heures.
  • Ik heb geoefend met de gitaar.
    Je me suis exercé(e) en guitare.
  • We hebben lol gehad.
    On s'est amusé(e)s.

Slide 21 - Slide

Stelling
Utiliser trop son smartphone n'est pas bon pour la santé!

Slide 22 - Slide

Notez!
Bij balsporten kun je op twee manieren 
zeggen dat je aan sport doet:
- met 'faire' gevolgd door 'de' (vaak du)
- met 'jouer' gevolgd door 'à'  (vaak au)

Slide 23 - Slide

Notez!
Voetballen =  - faire du foot /jouer au foot
Volleyballen = faire du volley/jouer au volley
Zwemmen = faire de la natation
Dansen = faire de la danse
Waterpoloën = faire du waterpolo

Slide 24 - Slide

Parler
Parler à deux du sport:
  • Tu fais quel sport?
  • Tu t'entraînes combien de fois par semaine?
  • Tu t'entraînes où?
  • Quel est le sport que tu détestes? Explique!

Slide 25 - Slide

Notez!
Voetballen =  - faire du foot /jouer au foot
Volleyballen = faire du volley/jouer au volley
Zwemmen = faire de la natation
Dansen = faire de la danse
Waterpoloën = faire du waterpolo

Slide 26 - Slide

LA FIN
MERCI POUR VOTRE ATTENTION!
Qu'est-ce que tu as appris?
P







Slide 27 - Slide