Semaine 37 (week 4)

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

H4 Semaine 37 (9-15 sept)

Weektaak: 25-32 + boîte à outils B + start boekje

Les cours:

• Mardi H4:  (huiswerk vorige week) spreekopdr 25-26/boekje?
• Mercredi H45: 27-28 (schrijfopdracht 28C in schrift)
• Mercredi H4: 29-30 (luisteropdrachten) + boekje
• Jeudi H45: : weektaak afmaken/nakijken/ spreekopdracht 32 oefenen

H4 TRAVAIL DE LA SEMAINE (35)

- Faire et corriger: 25-32                                  

- Apprendre: boîte à outils B

- Réviser: vocabulaire B (regarder + lire), gramm B

- S'entraîner: slim stampen? spreekopdrachten?

Mardi H4 

• Vragen huiswerk vorige week?
• Kijk de opdrachten na
• Herhaling tijden in het Frans met uitgangen
• Opdr 24 bespreken
• Boîte à outils p. 26
• Maak ex 25 + 26 en bereid spreekopr 26B voor
• Crime à Cannes?
  Geblunder in Frankrijk

Werkwoorden 

Présent = tegenwoordige tijd (j'ai = ik heb)

Passé composé = voltooid tegenwoordge tijd 

(j'ai eu = ik heb gehad)

Imparfait = verleden tijd (j'avais = ik had)

Futur simple = toekomende tijd (j'aurai = ik zal hebben)

Conditionnel: vertalen met 'zou'  (j'aurais = ik zou hebben)

Uitgangen imparfait

De stam van de imparfait = 

nous-vorm présent - ons

Bijv. nous avons> stam wordt av-

UItgangen imparfait:

ais -ais - ait - ions - iez - aient

Uitgangen futur

De stam van de futur=  bij regelmatige werkwoorden het hele werkwoord (bij attendre wel de e erafhalen.

Bij onregelmatige werkwoorden leer je een stukje stam voor de futur uit het hoofd: bijv. avoir> stam futur = aur-

UItgangen futur:

ai - as - a - ons -ez -ont

Imparfait/conditionnel

De uitgangen van de imparfait gebruik je bij

1) de imparfait (achter de stam van de imparfait)

2) de conditionnel (achter de stam van de futur)

Bij

1 j'avais = ik had

2 j'aurais = ik zou hebben (stam futur/uitgang imparfait)

H4

• presentatie 1 minuut over je huis en kamer (26B)
• 27 en 28 afmaken> 28C inleveren in schrift
• bereid ex 32 voor dinsdag (gebruik réference p.93, boîte à outils voor structuur)
• herhalen voca A en B?

H5

• finir le travail de la semaine (chapitre 1 ex 19-24,
  chapitre 2 ex 22-28)
• apprendre langue-o-thèque p. 18 + p.67
• préparer ex 28 (une petite présentation sur tes vacances de l'été dernier)

Parler ex 12

1. Je m'appelle, j'ai .... ans, j'habite à
2. Mon hobby c'est la danse/le foot/dessiner/faire du shopping.
3. J'y consacre beaucoup de temps. Je fais du foot pendant six heures de la semaine.
4. Ce week-end, j'ai fait du foot/j'ai travaillé à la bibliothèque/je suis allée à une fête de famille etc..
5. ?????

Mardi H4: wederkerend ww

• Ik ben om zeven uur opgestaan
• Ik ben om tien uur naar bed gegaan
• Ik heb geoefend met de gitaar
• We hebben lol gehad
  
  Waar moet je ook al weer op letten?!
• me/te/se enz verandert, staat voor PV!
• passé composé altijd met être

Mardi H4: wederkerend ww

• Ik ben om zeven uur opgestaan.
  Je me suis levé (e) à sept heures.
• Ik ben om tien uur naar bed gegaan.
  Je me suis couché(e) à dix heures.
• Ik heb geoefend met de gitaar.
  Je me suis exercé(e) en guitare.
• We hebben lol gehad.
  On s'est amusé(e)s.

Stelling

Utiliser trop son smartphone n'est pas bon pour la santé!

Notez!

Bij balsporten kun je op twee manieren 

zeggen dat je aan sport doet:

- met 'faire' gevolgd door 'de' (vaak du)

- met 'jouer' gevolgd door 'à'  (vaak au)

Notez!

Voetballen =  - faire du foot /jouer au foot

Volleyballen = faire du volley/jouer au volley

Zwemmen = faire de la natation

Dansen = faire de la danse

Waterpoloën = faire du waterpolo

Parler

Parler à deux du sport:

• Tu fais quel sport?
  
• Tu t'entraînes combien de fois par semaine?
• Tu t'entraînes où?
• Quel est le sport que tu détestes? Explique!

Notez!

Voetballen =  - faire du foot /jouer au foot

Volleyballen = faire du volley/jouer au volley

Zwemmen = faire de la natation

Dansen = faire de la danse

Waterpoloën = faire du waterpolo

LA FIN

MERCI POUR VOTRE ATTENTION!

Qu'est-ce que tu as appris?

P