Kracht en beweging

8.3 Kracht en Beweging
1 / 28
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

8.3 Kracht en Beweging

Slide 1 - Slide

In par. 1 hebben jullie verschillende soorten krachten geleerd.
kun je er nog een paar opnoemen?

Slide 2 - Open question

Zwaartekracht is de kracht die
A
voorwerpen naar de aarde toe trekt
B
voorwerpen laat zweven

Slide 3 - Quiz

motorkracht is de kracht die geleverd kan worden door
A
een elektromotor
B
brandstofmotor
C
een dynamo
D
een molen

Slide 4 - Quiz

Hoe ontstaat beweging?


Voor beweging heb je kracht nodig.


Bij de wielrenner Stefan Haas is dat spierkracht.

Slide 5 - Slide

Ontstaan van beweging


- Spierkracht

- Zwaartekracht

- Waterkracht

- Windkracht

- Motorkracht

- Veerkracht

Slide 6 - Slide

Tegenwerkende krachten

Als je fietst, merk je dat de luchtweerstand je afremt. Je voelt deze weerstand als tegenwind.


Hoe sneller je fietst, hoe groter de luchtweerstand.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Rolweerstand
Ook de rolweerstand van je wielen remt je af. De rolweerstand is groot op een ruwe ondergrond zoals een grindpad of zand.

Slide 9 - Slide

Wrijvingskrachten

Luchtweerstand en rolweerstand zijn wrijvingskrachten.


Ze werken een beweging tegen.

Slide 10 - Slide

Een aerodynamische vorm zorgt er voor dat je minder last hebt van luchtweertstand.

Slide 11 - Slide

Aerodynamica
Aerodynamica heeft te maken met een de vorm van een voorwerp. Een hoekige vorm heeft een grote luchtweerstand en dus een slechte aerodynamica. Een afgeronde vorm heeft een kleine luchtweerstand en dus een goede aerodynamica. 

Aerodynamica van auto's wordt getest in een windtunnel met rook. Aan de vorm van de rook in de wind kun je zien hoe goed de wind langs een auto stroomt. 

Slide 12 - Slide

Filmpje
Nu zie je een filmpje waarin Formule 1 coureur Lewis Hamilton een bezoekje brengt aan een Mercedes fabriek. 

Hij staat in de windtunnel naast een auto die getest wordt. 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Versnellen of vertragen
Als je meer spierkracht gebruikt dan de weerstand, ga je sneller. Als je minder spierkracht gebruikt dan de weerstand, ga je langzamer. 

Bekijk het volgende plaatje. 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Snelheid?

Snelheid geef je aan in kilometer per uur of meter per seconde.

Slide 17 - Slide

Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid kun je berekenen.

Je doet dan afstand delen door tijd. Hier gebruiken we een formule voor met een aantal grootheden en eenheden. 

Afstand: s
Tijd: t
Snelheid: v


snelheid=tijdafstand
v=ts

Slide 18 - Slide

Welk symbool gebruik je voor de grootheid afstand?
A
s
B
v
C
t

Slide 19 - Quiz

Welk symbool gebruik je voor de grootheid tijd?
A
s
B
v
C
t
D
T

Slide 20 - Quiz

Welke symbool gebruik je voor de grootheid snelheid?
A
s
B
v
C
t
D
m/s

Slide 21 - Quiz

Wat betekent gemiddelde snelheid?
A
Dat het de werkelijke snelheid is op het moment zelf.
B
Dat het een snelheid is die gerekend is over een bepaalde afstand en tijd.

Slide 22 - Quiz

Wat is de formule om gemiddelde snelheid te berekenen
A
snelheid = afstand : tijd
B
snelheid = tijd : afstand
C
tijd = snelheid x afstand

Slide 23 - Quiz

Snelheidsformule
Formule in woorden                            Formule in symbolen
snelheid = afstand : tijd                      v = s : t
afstand = snelheid x tijd                     s = v x t
tijd = afstand : snelheid                       t = s : v

v in meter per seconde (m/s) of kilometer per uur (km/h)
s in meter (m) of kilometer (km)
t in seconder (s) of uren (h)

Slide 24 - Slide

Henk fietst 40 kilometer in 2,5 uur. Wat was zijn gemiddelde snelheid?
A
16 km/h
B
20 km/h
C
18 km/h
D
14 km/h

Slide 25 - Quiz

Let op!
Soms moet je even omrekenen om alle eenheden gelijk te krijgen. 

Bijvoorbeeld:
Ik fiets 20 km/h voor 30 minuten. Wat is mijn gemiddelde snelheid?

Dan moet je de 30 minuten eerst naar uren omrekenen.

Hoe doe je dat?
voorbeelden
30 minuten = 30 : 60  = 0,5 uur
15 minuten = 15 : 60 = 0,25 h

Slide 26 - Slide

Gelijk maken
In de volgende vraag moet je dus gelijk gaan maken. 

Je gaat minuten vergelijken met seconden, dan moet je eerst de minuten terugrekenen naar seconden. 

Slide 27 - Slide

Na de start bereikt de TGV (hoge snelheids trein) in 3 minuten een snelheid van 88,3 m/s.

Bereken de gemiddelde snelheid in m/s
A
29,4 m/s
B
264,9 m/s
C
44,2 m/s

Slide 28 - Quiz