This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Vaktheorie verkoop
Slide 1 - Slide
Welke weg leggen goederen af naar de klant?
A
detailhandel-fabriek-groothandel-klant
B
fabriek-detailhandel-groothandel-klant
C
fabriek-groothandel-detailhandel-klant
D
groothandel-detailhandel-fabriek-klant
Slide 2 - Quiz
Welke branche hoort bij de groep levensmiddelen?
A
Bloemenwinkels
B
Dierenspeciaalzaak
C
Keukenwinkels
D
Supermarkten
Slide 3 - Quiz
Wat wordt er bedoeld met een winkel waar je zowel online als offline kan winkelen?
A
Een webwinkel die ook een app heeft voor op je telefoon.
B
Een webwinkel voor 22:00 besteld is de volgende dag al in huis.
C
Een winkel met een fysieke winkel en een webwinkel.
D
Een winkel waar wifi aanwezig is.
Slide 4 - Quiz
Welk van het volgende gedrag is passend voor een verkoper?
A
Interesse tonen in de klanten.
B
Met collega's kletsen terwijl er klanten staan te wachten.
C
Muziek luisteren met oordopjes.
D
Steeds op je horloge kijken.
Slide 5 - Quiz
Werkoutfit
Slide 6 - Mind map
Op welke brief staat specifieke informatie over de inhoud van de bestelling?
A
Factuur
B
Meldingsformulier
C
Pakbon
D
Vrachtbrief
Slide 7 - Quiz
Welk van de volgende producten moet je FIFO aanvullen?
A
Appels
B
Douchegel
C
Kaarten
D
Koelkasten
Slide 8 - Quiz
Waarom gebruiken winkels het FIFO-systeem?
A
Om actie artikelen zo snel mogelijk te verkopen.
B
Om bederfelijke producten zo snel mogelijk te verkopen.
C
Om nieuwe voorraad zo snel mogelijk te verkopen.
D
Om rage-artikelen zo snel mogelijk te verkopen.
Slide 9 - Quiz
Wat is volgens de Arbowet een verplichting van de werkgever?
A
Een juiste inrichting van de werkplek.
B
Apparaten op een veilige manier gebruiken.
C
Voorzichtig omgaan met gevaarlijke stoffen.
D
Instructies van de werkgever opvolgen.
Slide 10 - Quiz
Wat is de betekenis van dit pictogram?
Slide 11 - Open question
Juan werkt in een winkel waar alleen computerspellen worden verkocht. Wat voor soort doelgroep hoort hierbij?
Smalle doelgroep
Brede doelgroep
Slide 12 - Poll
Wat zie je bij een open etalage?
Slide 13 - Open question
Wat wordt er bedoeld met het winkelinterieur?
A
De buitenkant van de winkel.
B
De inrichting van de winkel.
C
De doelgroep waarop de winkel gericht is.
D
Het aanbod van artikelen.
Slide 14 - Quiz
Artikelen die moeten opvallen zet je op welke hoogte?
A
Reikhoogte
B
Ooghoogte
C
Grijphoogte
D
Bukhoogte
Slide 15 - Quiz
Wat betekent spiegelen?
A
Artikelen in piramidevorm in de winkel presenteren.
B
Artikelen sorteren op kleur en deze mooi in een schap presenteren.
C
Artikelen vooraan in het schap plaatsen.
D
Een spiegel in de winkel ophangen zodat de winkel groter lijkt.
Slide 16 - Quiz
artikelen presenteren
Slide 17 - Mind map
Wat is een voorbeeld van verbale communicatie?
A
Boos kijken.
B
Iemand aankijken als je met hem praat.
C
Met iemand praten.
D
Zwaaien met je armen.
Slide 18 - Quiz
Stel je voor dat een klant komt klagen, hij is erg boos. Hoe hoor je te reageren?
A
Je reageert geïrriteerd.
B
Je blijft rustig en probeert de klant te kalmeren.
C
Je stuurt de klant weg.
D
je gaat met de klant in discussie.
Slide 19 - Quiz
Hoe heet de code die je op de afbeelding ziet?
A
Barcode
B
Betaalcode
C
PLU-code
D
Price Look Up code
Slide 20 - Quiz
Waar wordt €8,67 op afgerond?
Slide 21 - Open question
Betaalmiddelen
Slide 22 - Mind map
Waarom kiezen sommige winkels ervoor om cadeaus voor de klant in te pakken?
A
Dit is een manier om klanten te binden.
B
Klanten komen anders niet meer terug naar de winkel.
C
Klanten kunnen dit zelf vaak minder mooi.
D
Verkoopmedewerkers moeten leren cadeaus in te pakken.
Slide 23 - Quiz
Recyclen
Slide 24 - Mind map
In welke afvalbak gooi je de schillen van fruit weg?
A
Papier
B
GFT
C
Plastic
D
Restafval
Slide 25 - Quiz
Wat is een voorbeeld van onzichtbaar vuil?
A
Kalk
B
Roest
C
Haren
D
Bacteriën
Slide 26 - Quiz
Je maakt een sopje van allesreiniger en water. Per 2 liter water moet je 10 ml allesreiniger gebruiken. Hoeveel ml allesreiniger gebruik je voor 6 liter water?