Toets Pulsar 3BBL H3 Elektriciteit

Toets H3 Elektriciteit
Pulsar, 3BBL
1 / 21
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Toets H3 Elektriciteit
Pulsar, 3BBL

Slide 1 - Slide

1. Op iedere batterij is de capaciteit van de batterij vermeld.
Wat betekent het begrip capaciteit?

Slide 2 - Open question

4. Hieronder staan vier uitspraken over een parallelschakeling met lampjes.
Kruis de juiste beweringen aan.
A
Bij de parallelschakeling heeft elk lampje zijn eigen stroomkring.
B
Bij de parallelschakeling zijn de lampjes achter elkaar geschakeld.
C
Als je in een parallelschakeling een lampje inschakelt, dan gaan alle lampjes branden.
D
Als in een parallelschakeling een lampje doorbrandt, dan blijven de andere lampjes branden.

Slide 3 - Quiz

Welke energieomzetting vindt plaats bij het koken van water in een waterkoker?
A
Chemische energie --> warmte
B
Elektrische energie --> warmte
C
Bewegingsenergie --> warmte
D
Stralingsenergie --> warmte

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Door welk apparaat loopt de kleinste stroom?

Slide 6 - Slide

Door een lamp gaat een stroom van 0,5 A, 
het vermogen is 5,0 W.
Bereken de spanning van de accu waarop de lamp brandt.

Slide 7 - Slide

Wat hoort op de ...?

De stroommeter staat ... het metaaldraad
A
...in serie met...
B
...parallel over...

Slide 8 - Quiz

Welke waarde geeft de stroommeter aan?
A
0,014 A
B
0,14 A
C
1,4 A

Slide 9 - Quiz

8. Lars stelt de spanningsbron daarna in op 6,0 V. Door de schakeling loopt dan een stroom van 20 mA. Bereken het vermogen dat de spanningsbron levert. Gebruik: Gegeven, Gevraagd, Formule, Berekening en Antwoord

Slide 10 - Open question

9. Lars ziet dat bij grotere spanning de metaaldraad langer wordt.
Wat is hiervan de oorzaak?
A
De draad geleidt de stroom beter
B
De draad geleidt de stroom slechter
C
De draad wordt warm

Slide 11 - Quiz

10 Lars maakt de lengte van de metaaldraad tussen de klemmen kleiner. Over het gevolg hiervan staan twee zinnen.
Wat hoort er op de ... van de tweede zin?
1 Bij het inkorten van de metaaldraad wordt de weerstand kleiner.
2 De stroomsterkte door de schakeling....
A
...neemt dan af
B
...blijft dan gelijk
C
...neemt dan toe

Slide 12 - Quiz

11. Kinderen vinden het prettig als er 's nachts wat verlichting is. Een nachtlampje dat in een wandcontactdoos past, biedt uitkomst.

Welke elektrische beveiliging heeft dit nachtlampje volgens het typeplaatje?

A
Aardlekschakelaar
B
Dubbele isolatie
C
Randaarde
D
Groepszekering?

Slide 13 - Quiz

12. Het vermogen van het lampje is 0,6 W. Het lampje gebruikt per nacht 4,8 Wh aan elektrische energie.
Bereken hoeveel uur het lampje per nacht aanstaat. Gebruik: Gegeven, Gevraagd, Formule, Berekening en Antwoord

Slide 14 - Open question

13. In het nachtlampje zit een weerstand. Over deze weerstand staat een spanning van 4,0 V. Door die weerstand loopt een stroom van 0,025 A.
Bereken de grootte van de weerstand. Gebruik: Gegeven, Gevraagd, Formule, Berekening en Antwoord.

Slide 15 - Open question

14. Een waterkoker is voorzien van een controlelampje. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt het lampje. In het schema van de bijlage vraag 14 zijn twee mogelijkheden voor de plaatsing van het controlelampje weergegeven.
Teken op de bijlage het controlelampje met het juiste symbool op de juiste plaats in het schema en maak een foto.

Slide 16 - Open question

15. Jens kookt water met een waterkoker van 0,5 kW. Het apparaat doet hier een kwartier (0,25 uur) over. 1 kWh elektrische energie kost € 0,24.
Bereken hoeveel het kost om het water aan de kook te brengen. Bereken eerst het energieverbruik. Gebruik: Gegeven, Gevraagd, Formule, Berekening en Antwoord

Slide 17 - Open question

16. In het huis Bob heeft een losse contactdoos een randaarde.
Welke aansluiting in de contactdoos is de randaarde?
A
1
B
2
C
3

Slide 18 - Quiz

17. Wat doet de randaarde als een apparaat onder stroom komt te staan?

Slide 19 - Open question

18. Welke van de symbolen hiernaast is van een zekering?

Slide 20 - Open question

19. Elke groep in huis is beveiligd met een zekering.
Hoe is een zekering met de apparaten in een groep geschakeld?
A
In serie
B
parallel
C
Dat verschilt per apparaat

Slide 21 - Quiz