signaalwoorden en tekstverbanden

Signaalwoorden en tekstverbanden
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Signaalwoorden en tekstverbanden

Slide 1 - Slide

Welke signaalwoorden ken je en welke tekstverbanden horen daarbij?

Slide 2 - Open question

Tekstverbanden en signaalwoorden
tekstverband
signaalwoorden
chronologisch
daarna, vervolgens, dan
opsommend
ten eerste, ook, bovendien
tegenstellend
maar, echter, in tegenstelling tot
toelichtend
bijvoorbeeld, zo, neem nou
concluderend
dus, daarom, concluderend, dat houdt in
redengevend (waarom iemand iets doet)
omdat, daarom, dus, want, dankzij
oorzakelijk (waardoor iets gebeurt)
doordat, daardoor, als gevolg van
doel-middel
opdat, zodat, om te, door middel van
vergelijkend
zoals, in vergelijking met, als, evenals...
samenvattend
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

Slide 3 - Slide

Ik wil liever niet meer een krantenwijk lopen, maar ik heb geld nodig voor een nieuwe scooter.
A
Tegenstellend
B
Chronologisch
C
Redengevend
D
Opsommend

Slide 4 - Quiz

Ik eet graag rijst met broccoli, paprika en courgette.
A
Tegenstellend
B
Redengevend
C
Oorzakelijk
D
Opsommend

Slide 5 - Quiz

Je zou deze snoepjes kunnen gebruiken om de hond te trainen.
A
Chronologisch verband
B
Samenvattend verband
C
Doel-middelverband
D
Redengevend verband

Slide 6 - Quiz

Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je je kaart en vervolgens kun je inchecken.
A
Opsommend verband
B
Chronologisch verband
C
Vergelijkend verband
D
Toelichtend verband

Slide 7 - Quiz

Marco is een natuurtalent in balsporten zoals voetbal, tennis en golf.
A
Toelichtend verband
B
Opsommend verband
C
Chronologisch verband
D
Redengevend verband

Slide 8 - Quiz

Omdat het glad is, loop ik heel voorzichtig naar school.
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Redengevend verband
D
Oorzakelijk verband

Slide 9 - Quiz

Doordat het glad is, gaan veel fietsers onderuit.
A
Oorzakelijk verband
B
Samenvattend verband
C
Concluderend verband
D
Chronologisch verband

Slide 10 - Quiz

Pieter heeft de hele dag hard gewerkt en daarna nog een zware tennispartij gespeeld. Hij zal dus wel moe zijn.
A
Concluderen verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Oorzakelijk verband

Slide 11 - Quiz

Noteer de signaalwoorden die in deze tekst staan..

Slide 12 - Open question

Zoek signaalwoord en tekstverband:
Ik zat in een stoel terwijl mijn vader in de tuin het gras aan het maaien was.

A
terwijl opsomming
B
er staat geen signaalwoord in de zin
C
terwijl tijdsvolgorde

Slide 13 - Quiz

Zoek signaalwoord en tekstverband:
Eerst was zijn band lek en vervolgens moest hij naar huis lopen.
A
eerst opsomming
B
eerst/ vervolgens opsomming
C
eerst tijdsvolgorde
D
eerst/vervolgens tijdsvolgorde

Slide 14 - Quiz

Mijn broertje eet graag pannenkoeken, pizza's en hamburgers. Tekstverband?
A
middel/doel
B
tegenstelling
C
voorwaarde
D
opsomming

Slide 15 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband toelichting?
A
ten eerste
B
denk hierbij aan
C
al met al
D
om te beginnen

Slide 16 - Quiz

Welk signaalwoord hoort NIET bij het tekstverband vergelijking?
A
zoals
B
zowel...als
C
evenals
D
net als

Slide 17 - Quiz

Welk tekstverband gebruik je om dingen achterelkaar op te noemen?
A
concluderend tekstverband
B
uitleggend tekstverband
C
opsommend tekstverband
D
voorwaardelijk tekstverband

Slide 18 - Quiz

Hij is even groot als ik.
Signaalwoord en tekstverband?
A
signaalwoord: als tekstverband: uitleggend
B
signaalwoord: als tekstverband: vergelijking
C
signaalwoord: als tekstverband: doel - middel
D
signaalwoord: als tekstverband: samenvattend

Slide 19 - Quiz

Omdat het glad is, ga ik lopend naar school. Tekstverband?
A
doel-middel
B
tegenstelling
C
voorwaardelijk
D
redengevend

Slide 20 - Quiz

Een ander woord voor deeltitel is
A
Tussenkopje
B
alinea
C
tekstgedeelte

Slide 21 - Quiz

Waar bestaat het tekstgeraamte uit?

Slide 22 - Open question

Wat moet je doen als je een moeilijk woord tegenkomt en je hebt geen woordenboek?
A
Het woord overslaan
B
Woord in stukken hakken
C
Zinnen eromheen lezen
D
A,B en C zijn goed

Slide 23 - Quiz

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

zinsdelen, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.


Dit doe je door signaalwoorden te gebruiken.


Slide 24 - Slide

Verwerkingsopdracht in
groepjes van twee:

  1. Lees een artikel uit Blink
  2. Markeer de signaalwoorden
  3. Geef tekstverband aan

Slide 25 - Slide