H4 - naamvallen + lidwoorden

Het bepaald lidwoord
1 / 23
next
Slide 1: Mind map
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Het bepaald lidwoord

Slide 1 - Mind map

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
windrichtingen
meeste het-woorden
de dagen
woorden op -heit, -keit, - schaft - ung, -ik, ion, - tät
de maanden
de jaargetijden
woorden op -chen en -lein
meeste woorden op een -e

Slide 2 - Drag question

Professorin
A
der
B
die
C
das

Slide 3 - Quiz

Donnerstag
A
der
B
die
C
das

Slide 4 - Quiz

Kätzchen
A
der
B
die
C
das

Slide 5 - Quiz

Maschine
A
der
B
die
C
das

Slide 6 - Quiz

Bett
A
der
B
die
C
das

Slide 7 - Quiz

Direktor
A
der
B
die
C
das

Slide 8 - Quiz

Zeichnung
A
der
B
die
C
das

Slide 9 - Quiz

Fräulein
A
der
B
die
C
das

Slide 10 - Quiz

Herbst
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quiz

het bepaald lidwoord
naamval
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e 
der Mann
die Frau
das Kind
die Kinder
2e
des Mannes
der Frau
des Kindes
der Kinder
3e
dem Mann
der Frau
dem Kind
den Kindern
4e
den Mann
die Frau
das Kind
die Kinder

Slide 12 - Slide

Opmerkingen
  • In de tweede naamval krijgen mannelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden -es (één lettergreep) of -s (meer dan één lettergreep)                       
  • In de derde naamval meervoud krijgt het zelfstandig naamwoord een -n (behalve wanneer het meervoud eindigt op een -n of op een -s)

Slide 13 - Slide

De naamvallen
Een zin bestaat uit zinsdelen. Elk zinsdeel heeft een bepaalde functie. Afhankelijk van de functie staat een zinsdeel in een bepaalde naamval: 




1e: Onderwerp + naamwoordelijk deel van het gezegde
2e: Verband tussen twee zelfstandige naamwoorden

3e: Meewerkend voorwerp 
4e: Lijdend Voorwerp + tijdsbepaling zonder voorzetsel 

Slide 14 - Slide

Hoe vind je het onderwerp


Wie/wat + gezegde*

* gezegde zijn alle werkwoorden in de zin

Slide 15 - Slide

Hoe vind je het naamwoordelijk deel van het gezegde


-als je alle drie de koppelwerkwoorden (sein, werden, bleiben) in de zin kunt invullen. ​
- als het om dezelfde persoon of hetzelfde ding gaat, is het ook een koppelwerkwoord

Slide 16 - Slide

Voorbeeld naamwoordelijk deel van het gezegde

Peter is mijn beste vriend​
--> Je kunt 'is' vervangen door wordt én blijft​
--> Peter en mijn beste vriend zijn dezelfde persoon​

 Dus: mijn beste vriend = naamwoordelijk deel van het gezegde (1e naamval )​: Peter ist mein bester Freund.





Slide 17 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp?



Wie/wat + gezegde + Onderwerp

Slide 18 - Slide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?



Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'aan' of 'voor' zetten

Slide 19 - Slide

Hoe vind je een 'verband'?
Met de 2e naamval wordt het verband tussen twee zelfstandige naamwoorden uitgedrukt. Je mag dan in het Duits geen 'von' zeggen.


Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'van' zetten

Slide 20 - Slide

___ Lehrer stellt ___ Schülerin eine Frage.

Slide 21 - Open question

Ich besuche ___ zweite Klasse ___ Gymnasiums

Slide 22 - Open question

Hausaufgaben
Grammatikhilfe - Kapitel 5: A + B + D
Für Dienstag 

Slide 23 - Slide