§4.6

1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Bij de bepaling van bloedgroepen is er sprake van een resusfactor. Je bent resuspositief of resusnegatief. Mensen die resusnegatief zijn, hebben genotype dd. Resuspositieve mensen hebben het genotype DD of Dd. In Midden-Europa is de genfrequentie van d = 0,4.

Vul in welk percentage van de Midden-Europese bevolking resusnegatief is. Hierbij geldt de Hardy-Weinberg regel. (vraag 82 a)

Slide 11 - Open question

Bij de bepaling van bloedgroepen is er sprake van een resusfactor. Je bent resuspositief of resusnegatief. Mensen die resusnegatief zijn, hebben genotype dd. Resuspositieve mensen hebben het genotype DD of Dd. In Midden-Europa is de genfrequentie van d = 0,4.

Wat is het percentage van de Midden-Europese bevolking met genotype DD? En het percentage van de Midden-Europese bevolking met genotype Dd? (vraag 82 b)

Slide 12 - Open question

Mensen die resusnegatief zijn, hebben genotype dd. Resuspositieve mensen hebben het genotype DD of Dd.
De resusfactor kan problemen geven als een resusnegatieve moeder zwanger is van een resuspositief kind. Bij zo’n zwangerschap is sprake van resusantagonisme.

Welk genotype heeft de moeder bij resusantagonisme? En welke genotypen kan de vader hebben? (82 c)

Slide 13 - Open question

Bij 7,68% van de zwangerschappen in Midden-Europa is een resusnegatieve vrouw zwanger van een kind, verwekt door een man met het genotype Dd.

Bij hoeveel procent van deze zwangerschappen zal het kind resuspositief zijn? Vul in. (82 d)

Slide 14 - Open question

Bij 7,68% van de zwangerschappen in Midden-Europa is een resusnegatieve vrouw zwanger van een kind, verwekt door een man met het genotype Dd.
Bij 5,76% van de zwangerschappen in Midden-Europa is een resusnegatieve vrouw zwanger van een kind, verwekt door een man die homozygoot resuspositief is.
Resusantaganisme treedt op als een resusnegatieve moeder zwanger is van een resuspositief kind.
Bij hoeveel procent van de zwangerschappen in Midden-Europa treedt resusantagonisme op? Vul in. (82 e)

Slide 15 - Open question

Bereken de frequentie van het heterozygote genotype Aa bij de volgende frequenties q van allel a:

q = 0,5; q = 0,8 (gedeelte van opdracht 83 a)

Slide 16 - Open question

In populatie 1 is de frequentie 0,5 van zowel allel A als van allel a, terwijl in populatie 2 de frequentie van allel A 0,8 is en de frequentie van allel a 0,2 (zie afbeelding).

Bereken op twee decimalen nauwkeurig de frequentie van allel a in de populatie bergbewoners die is ontstaan direct na het samengaan van de populaties 1 en 2 (84 a).

Slide 17 - Open question

In de nieuwe populatie is p 0,65 en q 0,35.

Bereken, op drie decimalen nauwkeurig, de frequentie van het genotype Aa in de nieuwe populatie. (84 b)

Slide 18 - Open question

In Finland neemt het aantal donkere bosuilen toe. Omdat bosuilen vrijwel zeker geen seksuele voorkeur hebben voor dieren met lichte of donkere veren, moet er sprake zijn van natuurlijke selectie.

Bedenk wat het verband zou kunnen zijn tussen de opwarming van de aarde en deze stijging van het aantal donker gekleurde bosuilen. (85 a)

Slide 19 - Open question

Uit het onderzoek blijkt dat dertig jaar geleden 30% van de bosuilen bruin was, terwijl dat nu 50% is. (Een bosuil heeft bruine of grijze veren, niet alle twee. De kleur is erfelijk, waarbij de grijze veren dominant zijn.)

Met welk percentage is de allelfrequentie voor bruine veren in de afgelopen dertig jaar toegenomen? (85 b)

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Het percentage bruine bosuilen neemt toe ten opzichte van witte bosuilen door het warmere klimaat.
A
co-evolutie
B
micro-evolutie
C
macro-evolutie

Slide 22 - Quiz

Een kolibrie met lange bek en tong zuigt nectar uit een lange buisvormige bloem.
A
co-evolutie
B
micro-evolutie
C
macro-evolutie

Slide 23 - Quiz

In malariagebieden is het percentage mensen met sikkelcelanemie hoger dan in niet-malariagebieden.
A
co-evolutie
B
micro-evolutie
C
macro-evolutie

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Leg uit dat op kleine eilanden sneller afwijkende vormen of nieuwe soorten kunnen ontstaan dan op het vasteland. (vraag 89)

Slide 29 - Open question

Volgens genetici vond tussen 440 000 en 270 000 jaar geleden een ernstige bacterie-epidemie plaats. De soort mens stierf bijna uit. Alle nu levende mensen missen sindsdien twee genen die sommige bacteriën kunnen gebruiken als ‘ingang’ om organismen te besmetten.

Welke vorm van genetic drift is opgetreden in de evolutie van de mens? (vraag 90)
A
foundereffect
B
flessenhalseffect

Slide 30 - Quiz

Tussen 1719 en 1729 vestigde een kleine groep Duitsers zich in Pennsylvania (VS) in een geïsoleerde gemeenschap: de Dunkers. Van de Dunkers heeft 60% bloedgroep A, terwijl in Duitsland 45% bloedgroep A heeft en in de VS gemiddeld 40%.

Leg uit waardoor het percentage mensen met bloedgroep A onder de Dunkers zo afwijkend is van dat van de overige Amerikanen en van de Duitsers. (vraag 91)

Slide 31 - Open question

Zelfstandig aan de slag

Slide 32 - Slide