Les 2 present simple/vocab

• Engels
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

Welcome back to another class!

Check in: What is your goal for today

What are we going to today?

1. Nieuwe woordjes 
2. Opdrachten maken
3. Quiz vocabulary 

Lesson goal of today is....

Aan het einde van de les ken je de woorden voor verschillende fruit/groente soorten. 

commentpicker.com

But first let's play a game!

De wind waait over...

1. Als je moet opstaan mag je niet terug naar je plaats waar je zat toen je opstond
   
2. Je mag niet op de stoel gaan zitten van je buurman/vrouw (tenzij dit niet anders kan)
   
3. 1 persoon is in staat om spontaan storm te roepen dit houdt in dat iedereen van plaats moet veranderen

Beans

1. Bonen
2. Aardappelen

Tomatoes

1. tomaten
2. selderij

Broccoli

1. sperziebonen
2. broccoli

cauliflower

1. Bloemkool
2. boerenkool

carrot

1. wortel
2. appel

garlic

1. ui
2. knoflook

peach

1. perzik
2. peer

cabbage

1. kool
2. wortel

pineapple

1. appel
2. ananas

peas

1. bonen
2. erwten

mushroom

1. champignon
2. kamer

lettuce

1. Sla
2. komkommer

Lemon

1. Drinken
2. Citroen

Cherry

1. Kers
2. Aardbei

Bell pepper

1. Pepers
2. Paprika

eggs

1. eieren
2. brood

nuts

1. noten
2. rijst

Flour

1. Koken
2. Meel

Flavour

1. Smaak
2. Zout

Herbs

1. Kruiden
2. Poeder

meat

1. vlees
2. vis

Work time

Maak opdracht 1, 2A, 3 en 5

Optie 1: Denk je dat je het al kunt? Dan mag je in tweetallen aan de slag. Je kunt dan vragen stellen aan juf Masbal.

Optie 2: Samen met juf Laura aan de slag met de opdrachten.

Exercise 1

 Kies minstens 3 verschillende soorten voedsel per vak

1.  What food do you like?
2.  What food do you dislike?

I like

I dislike

Exercise 4

Schrijf zoveel mogelijk soorten food op die je ziet (minstens 5). Zoek daarna de betekenissen op in het Engels.

Evaluation

What went well?

What can we improve?

Lesson goal gehaald? 

Tips/tops voor de juf

Wanneer gebruik je de present simple?

1. Feiten, gewoonten en dingen die we met regelmaat doen.
2. Ik weet het niet
3. Wanneer je een zin wilt maken
4. Tegenwoordige tijd

This book has a red color. (feit)

- Bart always bites his nails. (gewoonten)

- These kids often play with each other. (regelmatigheid)

Hoe maak je de present simple?