Werkwoordspelling van heel werkwoord naar gebiedende wijs

Van heel werkwoord naar ik-vorm
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Van heel werkwoord naar ik-vorm

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

En nu oefenen!

Slide 3 - Slide

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

babbelen
A
babb-bab
B
babbel - babbel
C
babbelen-babbele
D
bab-babbe

Slide 4 - Quiz

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

bewegen
A
bewege-beweg
B
beweg-beweg
C
beweg-beweeg
D
bewege - beweeg

Slide 5 - Quiz

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

fronzen
A
frons-frons
B
fronz-fronz
C
fronz-frons
D
frons-fronz

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

blozen
A
bloos-bloos
B
bloz-bloos
C
bloz-bloz
D
bloz-blos

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

beoordelen
A
beoordeel-beoordeel
B
beoordel-beoordeel
C
beoordele - beoordel
D
beoordele - beoordeel

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

bekennen
A
beken - beken
B
bekenn - bekenn
C
bekenn - beken
D
beken - bekenn

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

geloven
A
gelov - geloof
B
gelof - geloof
C
gelov - geloov
D
geloov - geloof

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

wenken
A
wenke - wenk
B
wenk - wenken
C
wenk - wenk
D
wenken - wenk

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

stoven
A
stoof - stoof
B
stove - stoof
C
stov - stof
D
stov - stoof

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

begeleiden
A
begeleide - begeleid
B
begeleid - begeleid
C
begeleiden - begeleide
D
begeleide - begeleiden

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

beven
A
bev - beef
B
beven - beef
C
bev - beev
D
bef - beef

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

kopiëren
A
kopie - kopieer
B
kopiër - kopiër
C
kopiër - kopieer
D
kopieer - kopieer

Slide 15 - Quiz

De 
persoonsvorm 
tegenwoordige tijd

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

En nu oefenen!

Slide 18 - Slide

Kies de juiste pvtt:

Morgen [bereiden] je een heerlijke maaltijd voor ons.
A
bereid
B
bereidt
C
bereidd
D
bereit

Slide 19 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

Morgen [bereiden] je vader een heerlijke maaltijd voor ons.
A
bereid
B
bereidt
C
bereidd
D
bereit

Slide 20 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

De oude man [willen] oversteken bij het zebrapad.
A
will
B
wilt
C
wil
D
willen

Slide 21 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

Zijn zoon (begeleiden) hem daarbij.
A
begeleid
B
begelei
C
begeleit
D
begeleidt

Slide 22 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

[beantwoorden] u mijn brief nog wel?
A
beantwoord
B
beantwoordt
C
beantwoorden
D
beantwoort

Slide 23 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

Ik [hopen] namelijk op een snelle reactie.
A
hopen
B
hop
C
hoop
D
hoopt

Slide 24 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

De directeur [schrijven] vast die brief niet zelf.
A
schrijvt
B
schrijven
C
schrijf
D
schrijft

Slide 25 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

Hij [bevinden] zich in de buurt van de stad.
A
bevind
B
bevindt
C
bevint
D
bevindent

Slide 26 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

Hij [zwerven] een beetje rond in het park.
A
zwerv
B
zwervt
C
zwerft
D
zwerf

Slide 27 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

[Vinden] je de toets makkelijk?
A
vindt
B
vint
C
vind
D
vinde

Slide 28 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

De meeste leerlingen [hebben] de toets goed gemaakt.
A
hebben
B
heb
C
hebbe
D
hebbe

Slide 29 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

Als het goed is, [beoordelen] de docent de toetsen vandaag.
A
beoordeeld
B
beoordeel
C
beoordeelt
D
beoordeeldt

Slide 30 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

Sinds lange tijd [bewaren] hij een groot geheim.
A
bewaardt
B
bewaar
C
bewaard
D
bewaart

Slide 31 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

Een leugentje voor eigen bestwil [zijn] wat anders dan een groot geheim.
A
ben
B
zijn
C
is
D
wees

Slide 32 - Quiz


De gebiedende wijs


Je weet nu hoe je de stam vindt van een werkwoord en hoe je de ik-vorm van de tegenwoordige tijd maakt. Dat is handig voor de gebiedende wijs. Kijk het instructiefilmpje maar eens.

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

En nu oefenen

Slide 35 - Slide

Kies de juiste vorm.

[bedanken] je oma voor het cadeau.
A
bedanken
B
bedankt
C
bedank
D
bedanke

Slide 36 - Quiz

Kies de juiste vorm.

[zijn] eens aardig voor je moeder.
A
is
B
wees
C
ben
D
zijn

Slide 37 - Quiz

Kies de juiste vorm.

[verwijten] jezelf niets!
A
verwijt
B
verwijtt
C
verwijten
D
verwijte

Slide 38 - Quiz

Kies de juiste vorm.

[wachten] niet te lang!
A
wachten
B
wachtt
C
wacht
D
wach

Slide 39 - Quiz

Wat is er op jou van toepassing?
A
Ik beheers deze onderdelen goed.
B
Ik kan nog wat extra oefenen.
C
Ik moet de theorie nog eens doornemen.
D
Ik heb extra uitleg nodig.

Slide 40 - Quiz