Spelling van persoonsvorm tegenwoordige tijd: regelmatige en onregelmatige werkwoorden

Spelling 
persoonsvorm tegenwoordige tijd
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, mavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Spelling 
persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Uitzonderingen

Slide 2 - Slide

En nu oefenen!

Slide 3 - Slide

Kies de juiste pvtt:

Morgen [bereiden] je een heerlijke maaltijd voor ons.
A
bereid
B
bereidt
C
bereidd
D
bereit

Slide 4 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

Morgen [bereiden] je vader een heerlijke maaltijd voor ons.
A
bereid
B
bereidt
C
bereidd
D
bereit

Slide 5 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

De oude man [willen] oversteken bij het zebrapad.
A
will
B
wilt
C
wil
D
willen

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

Ik [hopen] namelijk op een snelle reactie.
A
hopen
B
hop
C
hoop
D
hoopt

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

De directeur [schrijven] vast die brief niet zelf.
A
schrijvt
B
schrijven
C
schrijf
D
schrijft

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

Hij [bevinden] zich in de buurt van de stad.
A
bevind
B
bevindt
C
bevint
D
bevindent

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

Hij [zwerven] een beetje rond in het park.
A
zwerv
B
zwervt
C
zwerft
D
zwerf

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

[Vinden] je de toets makkelijk?
A
vindt
B
vint
C
vind
D
vinde

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

Sinds lange tijd [bewaren] hij een groot geheim.
A
bewaardt
B
bewaar
C
bewaard
D
bewaart

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste pvtt:

Een leugentje voor eigen bestwil [zijn] wat anders dan een groot geheim.
A
ben
B
zijn
C
is
D
wees

Slide 13 - Quiz


De gebiedende wijs


Je weet nu hoe je de stam vindt van een werkwoord en hoe je de ik-vorm van de tegenwoordige tijd maakt. Dat is handig voor de gebiedende wijs. Kijk het instructiefilmpje maar eens.

Slide 14 - Slide

En nu oefenen

Slide 15 - Slide

Kies de juiste vorm.

(snijden) de groente in kleine stukjes!
A
snijdt
B
snijde
C
snijd
D
sneed

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm tegenwoordige tijd?
Ik ______________ (redden)
A
redt
B
red

Slide 17 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm tegenwoordige tijd?
Zij ______________ (melden)
A
meldt
B
meld

Slide 18 - Quiz

Wat is de persoonsvormen (tegenwoordige tijd) van beleven ?

Ik . . .
A
beleeft
B
beleev
C
beleef
D
beleefd

Slide 19 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
De vliegtuigen ....... op tijd.
A
land
B
lande
C
landen
D
landden

Slide 20 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

De buurman (verbranden) ... zich
A
verbrandt
B
verbrand

Slide 21 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Dat (gebeuren)beslist niet!
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 22 - Quiz