§4 Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Lesplanning (do 22 mei)

- 10 minuten lezen
- Herhaling formuleren §3 
- Theorie formuleren §4
- Zelf aan de slag 
timer
10:00
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Lesplanning (do 22 mei)

- 10 minuten lezen
- Herhaling formuleren §3 
- Theorie formuleren §4
- Zelf aan de slag 
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Vul het juiste verwijzende woord in:
De spijkerbroek ...... ik in de etalage zag hangen, was erg duur.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 2 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Het meisje, ...... bruine haren en blauwe ogen heeft, wil later graag fotomodel worden.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 3 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
De boeken die daar staan zijn dun, maar ...... hier zijn juist heel erg dik.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 4 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
De vorige afspraak met de kapper ging niet door, maar ..... moet echt doorgaan.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 5 - Quiz

Formuleren §4
Nieuw Nederlands 

Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden


Slide 6 - Slide


Lesdoel

Na deze les weet je hoe je op de juiste manier met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden kunt verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden 

Wie kan een voorbeeld noemen van een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Slide 7 - Slide

Pers.vnw / bez.vnw
Omdat opa moeilijk loopt, gebruikt hij een wandelstok.

Zijn wandelstok is donkerbruin van kleur.


Welke is pers.vnw en welke is bez.vnw?

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Tekst 1: samenwerkende pelikanen
Pelikanen werken nauw samen om vis te vangen. De pelikanen zwemmen in een halve cirkel en slaan met hun vleugels op het water. Zo drijven de pelikanen de vissen bij elkaar. In ondiep water scheppen de pelikanen de vissen moeiteloos op met hun snavel. Die steken de pelikanen daarna in de lucht, zodat het water uit de pelikaan z'n keelzak loopt. Wat achterblijft, is de vis.

Welk woord wordt er steeds herhaald?

Slide 10 - Slide

Tekst 1: samenwerkende pelikanen
Pelikanen werken nauw samen om vis te vangen. Ze zwemmen in een halve cirkel en slaan met hun vleugels op het water. Zo drijven ze de vissen bij elkaar. In ondiep water scheppen ze de vissen moeiteloos op met hun snavel. Die steken ze daarna in de lucht, zodat het water uit z'n keelzak loopt. Wat achterblijft, is de vis.


Slide 11 - Slide

Herhalingen maken een tekst saai. 
Om te voorkomen dat je in een tekst steeds dezelfde zelfstandige naamwoorden schrijft, gebruik je verwijswoorden. 

Een verwijswoord wijst meestal terug naar een woord of een groepje woorden dat eerder genoemd is.

Slide 12 - Slide

Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het woordgeslacht van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst: mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o)
Je hebt al geleerd dat je kunt verwijzen met deze, die, dit en dat

Je kunt ook verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.

Slide 13 - Slide

Zo verwijs je met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.



Zie het schema in je boek op blz. 236

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Opdracht: 
corrigeer de dikgedrukte woorden of vul in bij '...'
1. Het paard staat in de wei. Hij graast rustig.
2. Me zus wil daar ook wel werken. ... wil graag veel geld verdienen.
3. .. heeft een fout gemaakt. Dat is ze eigen schuld.
4. Is dat jouw hond? Nee, dat is van hem.



Je mag je boek (blz. 236) + online woordenboek gebruiken als hulpmiddel!!

timer
5:00

Slide 16 - Slide

Antwoorden
1. Het paard staat in de wei. Het graast rustig. (het paard - o).
2. Mijn zus wil daar ook wel werken. Ze wil graag veel geld verdienen. 
3. Hij/zij heeft een fout gemaakt. Dat is zijn/haar eigen schuld. 
4. Is dat jouw hond? Nee die is van hem.


Slide 17 - Slide

Aan de slag! 
Formuleren §4: verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Maak opdracht 1 t/m 5 (blz. 236)


Klaar?
- Nakijken
- De Brug Meestromen formuleren §4

Slide 18 - Slide