Begrijpend lezen les 8: hoofd- en bijzaken, globaalen grondig/intensief lezen

Dit schooljaar leerde je ...
... welke 5 tekstdoelen -en soorten er zijn
... wat de 3 soorten publiek zijn.
... wat oriënterend lezen is.
... wat een alinea, een tussenkopje en een deelonderwerp is.

... uit welke delen een alinea bestaat.
... op welke manieren een tekst kan worden ingeleid en afgesloten.
... wat de functie van de titel van een tekst is.
... wat een kernzin is en waar je de kernzin kunt vinden.
     wat hoofdzaken en bijzaken zijn.
... wat de hoofdgedachte van een tekst is.




1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Dit schooljaar leerde je ...
... welke 5 tekstdoelen -en soorten er zijn
... wat de 3 soorten publiek zijn.
... wat oriënterend lezen is.
... wat een alinea, een tussenkopje en een deelonderwerp is.

... uit welke delen een alinea bestaat.
... op welke manieren een tekst kan worden ingeleid en afgesloten.
... wat de functie van de titel van een tekst is.
... wat een kernzin is en waar je de kernzin kunt vinden.
     wat hoofdzaken en bijzaken zijn.
... wat de hoofdgedachte van een tekst is.




Slide 1 - Slide

Hoofdzaken en bijzaken

Hoofdzaken
De belangrijkste zaken in een tekst. Bijvoorbeeld de kernzinnen. 

Bijzaken
Minder belangrijke zaken als uitleg, toelichting en voorbeelden. 

Slide 2 - Slide

Globaal lezen

Je kunt teksten op verschillende manieren lezen. zie leesstrategieën in les 2.

Als je een tekst globaal leest, wil je weten wat:
  • de hoofdzaken zijn

Slide 3 - Slide

Intensief lezen
Als je een tekst intensief leest, wil je weten wat:

  • het onderwerp is
  • de deelonderwerpen zijn
  • de verbanden tussen de alinea's zijn (wat hebben ze met elkaar te maken)
  • het tekstdoel is
  • wat lastige woorden en zinnen betekenen

Slide 4 - Slide

Hoofdgedachte

De hoofdgedachte van een tekst is wat de schrijver over het onderwerp wil vertellen

De hoofdgedachte formuleer je in één zin.

Dus: de hoofdgedachte = In één zin waar de hele tekst over gaat.

Slide 5 - Slide

Hoofdgedachte van een tekst
Aanwijzingen voor het bepalen van de hoofdgedachte:
Schrijf het onderwerp van de tekst op.
Stel de vraag: Wat vertelt de schrijver in deze tekst over het onderwerp? Zoek naar een aanwijzing in de titel en/of de inleiding.
Vat de hoofdzaken over het onderwerp samen.
Formuleer de hoofdgedachte in één complete zin.
De hoofdgedachte is nooit een vraag.

Slide 6 - Slide

Aan de slag!
Pak je boek Op niveau, blok 4 lezen (blz. 204) en lees tekst 5 oriënterend.

  • Je bekijkt de titel, de tussenkopjes en de bronvermelding.
  •  Je leest de eerste zinnen en de laatste zinnen.
  •  Je bekijkt de anders gedrukte woorden en eventuele afbeeldingen.

Maak vervolgens vraag 1.



Slide 7 - Slide

1. Wat is volgens jou het onderwerp van de tekst?

Slide 8 - Open question

Aan de slag!
Lees tekst 5 nu intensief!
Maak dan vraag 2 t/m 12

Slide 9 - Slide

2. Op welke manier trekt de schrijver in de inleiding de aandacht van de lezer?
A
De aanleiding voor het schrijven wordt genoemd.
B
Het onderwerp wordt aangekondigd.
C
Er worden een of meerdere vragen gesteld.
D
Een anekdote vertellen.

Slide 10 - Quiz

3. Schrijf de kernzin uit alinea 2 op.

Slide 11 - Open question

4. Bestaat de rest van de alinea uit toelichting of voorbeelden?
Leg je antwoord in maximaal vijftien woorden uit.

Slide 12 - Open question

5. Schrijf het deelonderwerp op van alinea 3.

Slide 13 - Open question

6. Is de laatste alinea een echte slotalinea van deze tekst? Leg je antwoord uit.

Slide 14 - Open question

7. Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 15 - Open question

8. Schrijf drie bewijzen uit de tekst op waaruit blijkt dat peuters slim zijn.

Slide 16 - Open question

9. Past de titel goed bij de inhoud van de tekst?
Formuleer je eigen antwoord op de titel.

Slide 17 - Open question

10. Wat is het tekstdoeI?

Slide 18 - Open question

11. Wat is de tekstsoort?
A
informerende tekst
B
uiteenzettende tekst
C
betogende tekst
D
amuserende tekst

Slide 19 - Quiz

12. Schrijf de hoofdgedachte van tekst 5 op.

Slide 20 - Open question