5.4 Scheidbare werkwoorden

Scheidbaar werkwoord


Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Scheidbaar werkwoord


Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?


  • Leren wat scheidbare werkwoorden zijn.
  • Zinnen maken met scheidbare werkwoorden.

Slide 2 - Slide

Lesdoel

Na deze les kunnen jullie zinnen
maken met scheidbare werkwoorden.

Slide 3 - Slide

Wat is een scheidbaar werkwoord?
  • een werkwoord en een voorzetsel of ander woord.
 
 opruimen =          op            +      ruimen
 nadenken =          na            +     denken
schoonmaken = schoon  +     maken 
samenwerken = samen    +     werken
   

Slide 4 - Slide

1 werkwoord in de zin?
  • Dan schrijf je het scheidbare werkwoord in twee stukjes.

Ik draai de pannenkoeken om.                                 omdraaien
Jij maakt je huis altijd schoon.                                 schoonmaken
De docent legt de opdracht  uit.                              uitleggen                                  
Wij steken altijd samen de weg over.                    oversteken
Houden jullie het hondje goed vast?                     vasthouden
De politieagenten maken de weg vrij.                   vrijmaken       


Slide 5 - Slide

2 werkwoorden in de zin?
  • Dan schrijf je het scheidbare werkwoord aan elkaar.
  • Het scheidbare werkwoord staat aan het eind van de zin.
Ik zal de pannenkoeken even omdraaien.               omdraaien
Jij wil je huis altijd schoonmaken.                               schoonmaken
De docent gaat de opdracht uitleggen.                    uitleggen                             
Wij mogen altijd samen de weg oversteken.          oversteken
Kunnen jullie het hondje goed vasthouden?          meelopen
De politieagenten moeten de weg vrijmaken.        vrijmaken       


Slide 6 - Slide

1 werkwoord -- 2 werkwoorden
  1. Ik draai de pannenkoek om ==> Ik zal de pannenkoeken omdraaien. 
  2. Jij maakt je huis schoon.     ==> Jij wil je huis schoonmaken.
  3.  De docent legt het uit.         ==> De docent gaat het uitleggen.
  4.  Wij steken de weg over.       ==> Wij mogen de weg oversteken
  5. Jullie houden de kat vast.     ==> Jullie kunnen de kat vasthouden.
  6. De agenten maken de weg vrij. ==> Zij moeten de weg vrijmaken.

Slide 7 - Slide

  • Lachen we de hond uit?
  • Wij gaan de hond niet uitlachen.
  • We hebben de hond uitgelachen.
  • Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen.

uitlachen      =         lachen  +        uit

scheidbaar             werkwoord + voorzetsel
werkwoord

Slide 8 - Slide

Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst wie. Dan het werkwoord. 
Het andere woord staat altijd op de laatste plaats in de zin:

Ik               maak        de keuken         schoon.
                                                          
Wij            denken   eerst                    na

Slide 9 - Slide

Ik lach hem niet uit!

Wat is het scheidbare werkwoord?
A
uit
B
hem
C
lach
D
uitlachen

Slide 10 - Quiz

Ik trek mijn jas uit!

Wat is het scheidbare werkwoord?
A
trekken
B
trekken uit
C
uittrekken
D
uit

Slide 11 - Quiz

Jullie staan om acht uur op.

Wat is het scheidbare werkwoord?
A
omstaan
B
opstaan
C
staan
D
staan om

Slide 12 - Quiz

Ik maak de keuken schoon.

Wat is het scheidbare werkwoord?
A
schoonmaken
B
maken
C
schoon
D
de schoonmaak

Slide 13 - Quiz

Ik trek mijn nieuwe jas aan.

Wat is het scheidbare werkwoord?
A
trekken
B
maken
C
aantrekken
D
mijn nieuwe jas

Slide 14 - Quiz

Ik ........ een briefje voor mijn docent ..... (ophangen)

Slide 15 - Open question

Mijn zus ....... haar kamer vanavond ......
(opruimen)

Slide 16 - Open question

Ik ....... mijn broertje ......
(ophalen)

Slide 17 - Open question

Mohamed ....... de les uit het boek ......
(overschrijven)

Slide 18 - Open question

Wij ....... hun huis morgen ......
(schoonmaken)

Slide 19 - Open question

Maak zelf een zin met deze werkwoorden:

Slide 20 - Slide

Ik bel mijn vriendin op.
Wat is het scheidbare werkwoord?

Slide 21 - Open question

Ik haal mijn kinderen op.
Wat is het scheidbare werkwoord?

Slide 22 - Open question

Ik steek de straat over.
Wat is het scheidbare werkwoord?

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Link

Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst wie. Dan het werkwoord. 
Het andere woord staat altijd op de laatste plaats in de zin:

Ik               maak        de keuken         schoon.
                                                          
Wij            denken   eerst                    na

Slide 25 - Slide

Grammaticaboekje
Lees de uitleg op blz. 97+98
Maak de oefeningen op blz. 99+100 in je paarse boek.
Maak daarna: https://nederlandsmetanne.nl/scheidbare-werkwoorden/

Slide 26 - Slide

Maak nu jouw eigen zinnen met:
  1. aandoen: ................................................................................
  2. terugkomen: .........................................................................
  3. uitdoen: .................................................................................
  4. uitgeven: .............................................................................
  5. uitkiezen: ............................................................................
  6. uitzoeken: ............................................................................ 

Slide 27 - Slide