45. Thema 5, week 2 Les 7 voltooide en onvoltooide tijd


A
De soldaat hielp veel mensen.
B
Nu is hij terug in Nederland.
C
Hij ziet straks zijn gezin weer.
1 / 33
next
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson


A
De soldaat hielp veel mensen.
B
Nu is hij terug in Nederland.
C
Hij ziet straks zijn gezin weer.

Slide 1 - Quiz


A
De vlaggen wapperen in de wind!
B
De burgers vierden samen de vrijheid.
C
Iedereen heeft een mooie dag gehad.

Slide 2 - Quiz


A
Het echtpaar hielp onderduikers.
B
Ze werden verstopt in de kelder.
C
Ze overleefden gelukkig de oorlog.

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Drag question

lesdoel
Ik weet wat de voltooide en onvoltooide tijd is en kan een zin in de voltooide tijd zetten.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Hoe herken je de voltooide tijd?
Welke twee persoonsvormen (werkwoorden) gebruik je dan?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Ik heb een computerspelletje gespeeld.

A
voltooide tijd
B
onvoltooide tijd

Slide 12 - Quiz

Ik speelde een computerspelletje.

A
voltooide tijd
B
onvoltooide tijd

Slide 13 - Quiz

De kinderen hebben een toren gebouwd.

A
voltooide tijd
B
onvoltooide tijd

Slide 14 - Quiz

De jongen bouwde een toren.

A
voltooide tijd
B
onvoltooide tijd

Slide 15 - Quiz

Op het terrein ligt asfalt.

A
voltooide tijd
B
onvoltooide tijd

Slide 16 - Quiz

Jan logeerde bij zijn opa.

A
voltooide tijd
B
onvoltooide tijd

Slide 17 - Quiz

Wat is het gezegde?

Slide 18 - Open question

Het gezegde en voltooide of onvoltooide tijd.
  • Inez heeft lang gesurft op internet.
  •  Ze is daardoor laat laat bed gegaan.
  • Ook heeft ze onbewust een computervirus binnengehaald.
  • Ik was heel boos op Inez.

Slide 19 - Slide

Zinnen in de voltooide tijd zetten.

Ik maak digitale foto's.

Slide 20 - Slide

Zet de zin in de voltooide (TT) tijd.
Peter koopt een fiets.

Slide 21 - Open question

Zet de zin in de voltooide (TT) tijd.
Peter koopt een fiets.

Slide 22 - Open question

Zet de zin in de voltooide (TT) tijd.
Wij maken een som.

Slide 23 - Open question

Zet de zin in de voltooide tijd.
Wij vieren mijn verjaardag.

Slide 24 - Open question

Zet de zin in de voltooide (TT) tijd.
Mijn moeder bakt een taart.

Slide 25 - Open question

Zinnen in de onvoltooide tijd zetten
Hij is naar huis gelopen.

Slide 26 - Slide

Zet de zin in de onvoltooide (TT) tijd.
Wij hebben een som gemaakt.

Slide 27 - Open question

Zet de zin in de onvoltooide (TT) tijd.
Mijn moeder heeft een taart gebakken.

Slide 28 - Open question

Zet de zin in de onvoltooide (TT) tijd.
Ik heb een brood gekocht.

Slide 29 - Open question

Zet de zin in de onvoltooide (TT) tijd.
Ik ben naar school gelopen.

Slide 30 - Open question

Zet de zin in de onvoltooide (TT) tijd.
Ik Heb veel geld gekregen.

Slide 31 - Open question

Wat weet jij nu over de voltooide en de onvoltooide tijd?

Slide 32 - Open question

aan het werk
 Thema 5, les 16

blz 22


Slide 33 - Slide