Zelfstandige les 29/9 Herhaling lezen, de brug, havo 3

Zelfstandig de LessonUp doornemen
Zoals jullie zien, ben ik ziek. Om het programma toch door te kunnen laten lopen (en we straks niet ineens heel veel moeten in halen), gaan jullie zelfstandig de LessonUp doen en de uitleg lezen of video's bekijken.

Bij de dia werk zie je welk werk er af moet zijn voor de volgende les.
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Zelfstandig de LessonUp doornemen
Zoals jullie zien, ben ik ziek. Om het programma toch door te kunnen laten lopen (en we straks niet ineens heel veel moeten in halen), gaan jullie zelfstandig de LessonUp doen en de uitleg lezen of video's bekijken.

Bij de dia werk zie je welk werk er af moet zijn voor de volgende les.

Slide 1 - Slide

Lezen
De brug

Slide 2 - Slide

Lesplanning

  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 3 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kan je hoofdzaak, bijzaak en kernzinnen in een tekst herkennen
  • kan je de inleiding, het midden en het slot van een tekst herkennen en benoemen
  • kun je tekstdoelen benoemen
  • heb je geoefend met het bepalen van het onderwerp (oriënterend lezen) en het deel onderwerp (globaal lezen)
  • heb je geoefend met zoeken lezen en precies lezen
  • heb je geoefend met begrijpend lezen                                           


Slide 4 - Slide

Wat zijn de drie functies van tekstdelen waar veel teksten uit bestaan? (tip: I-M-S)

Slide 5 - Mind map

Functies tekstdelen
Inleiding: de schrijver noemt het onderwerp van de tekst en wil de
interesse van de lezer wekken. Dit kan op veel manieren, bijvoorbeeld:
• een gebeurtenis beschrijven;
• een mening over het onderwerp geven;
• een vraag over het onderwerp stellen.
Midden: gaat per alinea in op een deelonderwerp van het onderwerp. Tekstverbanden om het een lopende tekst te maken!
Slot: de schrijver rondt de tekst af. Dit kan op veel manieren,
bijvoorbeeld:
• de belangrijkste informatie uit de tekst kort samenvatten;
• een conclusie trekken;
• de vraag uit de inleiding beantwoorden


Vaak hebben ze een vaste structuur!

Slide 6 - Slide

Inleiding
In de inleiding van een tekst probeert de schrijver de aandacht van de lezer te trekken. Er zijn meerdere manieren om dat te doen. Een schrijver kan:

  • het onderwerp van de tekst noemen;
  • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen;
  • een probleem noemen;
  • een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen;
  • iemands persoonlijke ervaring vertellen;
  • de aanleiding noemen waarvoor de tekst geschreven is – er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen.



Slide 7 - Slide

Slot
In het slot rondt de schrijver de tekst af. Ook dit kan op verschillende manieren. Een schrijver kan:

  • een samenvatting geven;
  • een conclusie trekken;
  • antwoord geven op een belangrijke vraag;
  • de oplossing voor een probleem geven;
  • een advies geven of een oproep doen.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Alineaopbouw

De kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. Meestal staat de kernzin aan het begin of het eind van een alinea. De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin. 

Er zijn ook andere mogelijkheden:
• Een alinea bevat helemaal geen kernzin. Alle zinnen van de alinea bevatten belangrijke informatie. Dit komt onder andere voor bij teksten in schoolboeken.
• De kernzin is de tweede zin van een alinea. De eerste zin van de alinea is dan een inleidende zin.
• De kernzin staat in het midden van de alinea.
• Soms zijn er twee kernzinnen. Het belangrijkste van de alinea is dan verdeeld over meer zinnen.

Slide 10 - Slide

Hoe vind je het onderwerp van een tekst (oriënterend lezen0?
A
Bekijk de titel, tussenkopjes en afbeeldingen. Lees de eerste en laatste alinea van de tekst.
B
Lees de eerste en laatste zinnen van alle alinea's
C
Lees de tekst helemaal
D
Lees het stukje dat je nodig hebt tussenkopjes, opsommingstekens of anders gedrukte woorden

Slide 11 - Quiz

Onderwerp- oriënterend lezen 
Lezen: het onderwerp van een tekst
• Geeft aan waar de tekst over gaat.
• Je kunt het vaak met één of enkele woorden zeggen.

Om het onderwerp van de tekst te kunnen vinden, hoef je niet helemaal de tekst te lezen. Kijk naar:
• De titel
• De eerste alinea (vaak dik gedrukt of in een ander lettertype)
• Plaatje(s) bij de tekst
• Tussenkopjes
• Andere opvallende delen

Slide 12 - Slide

Welke leesstrategie gebruik je om een
deelonderwerp te vinden?

Slide 13 - Mind map

Hoe vind je het deelonderwerp van een alinea (globaal lezen)?
A
Bekijk de titel, tussenkopjes en afbeeldingen. Lees de eerste en laatste alinea van de tekst.
B
Lees de eerste en laatste zinnen van alle alinea's
C
Lees de tekst helemaal
D
Lees het stukje dat je nodig hebt tussenkopjes, opsommingstekens of anders gedrukte woorden

Slide 14 - Quiz

Deelonderwerp - globaal lezen
 Een tekst bevat ook deelonderwerpen. 

Deelonderwerpen belichten verschillende kanten van een onderwerp, ook wel aspecten genoemd. Bijvoorbeeld: het onderwerp van een tekst is 'voetbal'. Een deelonderwerp zou 'De geschiedenis van voetbal' of 'het tenue' kunnen zijn. 

We kunnen dus zeggen dat deelonderwerpen verschillende kanten van een onderwerp die in een tekst aan bod komen zijn. 


Stappenplan:
Zoek het onderwerp van de tekst; waar gaat de tekst over?
Let op tussenkopjes in de tekst
Bekijk de alinea-indeling
Lees de eerste zin van iedere alinea 
Een deelonderwerp is steeds een 'nieuw' aspect van het onderwerp. 
Lees niet te snel, neem de tijd.


Slide 15 - Slide

details, voorbeelden en uitleg
belangrijkste zaken uit een tekst
verzameling zinnen die met elkaar samenhangen
herhaling informatie, toekomst, antwoord vraag
Inleiding
Bijzaak
Hoofdzaak
Alinea
Slot
onderwerp benoemen, nieuwsgierig maken

Slide 16 - Drag question

Wat denk je dat je bij 'precies lezen' doet en waarvoor
gebruik je deze techniek?

Slide 17 - Mind map

Wat zijn hoofdzaken?
A
Het belangrijkste van de tekst.
B
Alle deelonderwerpen samen vormen een hoofdzaak.

Slide 18 - Quiz

Hoofdzaken 
  • De belangrijkste informatie in een tekst. Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken. 
  • Je vindt de hoofdzaak in de inleiding en/of (herhaald) in het slot. 
  • Hoofdzaken vind je ook vaak in de eerste of de laatste zin van een alinea. Dat is dan de belangrijkste zin van de alinea. In de zinnen ervoor of erna staat dan een nadere uitleg of een voorbeeld van iets uit de belangrijkste zin. Er zijn woorden waaraan je kunt zien dat er een voorbeeld of een uitleg volgt: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals of onder andere.
  • Extra uitleg, details en voorbeelden zijn geen hoofdzaken, maar bijzaken.

Slide 19 - Slide

Hoofdzaken samenvatten
Als je een tekst moet onthouden, kun je de belangrijkste informatie in een samenvatting zetten. Een samenvatting schrijf je door de belangrijkste zinnen van de alinea’s onder elkaar te zetten. Voorbeelden of een lange uitleg zet je meestal niet in je samenvatting. Je kunt de samenvatting beginnen of eindigen met de hoofdgedachte van de tekst.

Slide 20 - Slide

De hoofdgedachte van een tekst is:
A
Het belangrijkste wat er gezegd wordt over het onderwerp in een zin.
B
Het belangrijkste wat er gezegd wordt over het onderwerp in een paar zinnen.
C
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst.
D
De mening van de schrijver.

Slide 21 - Quiz

Waar staat de hoofdgedachte van een tekst vaak?
A
In het middenstuk
B
In de samenvatting
C
In de inleiding of in het slot
D
Dat kun je nooit weten

Slide 22 - Quiz

Wat staat er vaak in een kernzin?
A
Minder belangrijke dingen
B
Een samenvatting
C
Een hoofdzaak
D
Een tussenkopje

Slide 23 - Quiz

Hoofdgedachte
  • Geeft in één zin antwoord op de vraag: 
wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? 
  • Het is de kortste samenvatting van een tekst. 

Bij het onderwerp ‘teamsport’ kan de hoofdgedachte bijvoorbeeld zijn: Een teamsport heeft meer voordelen dan een individuele sport. 

Slide 24 - Slide

Hoofdgedachte
• De hoofdgedachte is een (door jezelf bedachte) samenvatting in één zin.
• De hoofdgedachte is het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.


Het stappenplan om de hoofdgedachte te vinden:
  • Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp? 
  • De hoofdgedachte is altijd één complete zin.
  • Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
--> Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Kernzin - alinea
  • De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en DAARNA komt de rest (uitleg en voorbeelden).
  • De kernzin gaat altijd over het onderwerp en moet dus betrekking hebben op het onderwerp dat je bepaald hebt.
  • De kernzin gaat VAAK over wie (doet/vindt/wil/overkomt) en/of wat (wil/doet/vindt de wie of gebeurde er met de wie) en NOOIT over waarom 
  • In de kernzin staat GEEN uitleg of voorbeeld.
  • De kernzin is meestal de de eerste zin in de alinea en soms de tweede of de laatste zin
  • Je stelt jezelf de vraag: waar gaat deze alinea over?



Slide 27 - Slide

Kernzin
Voorbeelden plaats kernzin in de alinea

Mevrouw Hooi houdt veel van koffie. Zij drinkt zeker zes koppen koffie per dag en het liefst Nespresso. Koffie van vers gemalen bonen vindt zij ook lekker. Dan wel het liefst van Australian.

Vorig jaar hebben de leerlingen gewerkt aan lezen en dit jaar gaan we daarmee verder. De docent herhaalt eerst de lesstof van vorig jaar.  Daardoor beginnen de leerlingen beter voorbereid aan lezen h1.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Verschil hoofdgedachte en kernzin
De hoofdgedachte is één mededelende zin (dus géén vraag); een samenvatting van de hele tekst in één zin
Die moet je zelf bepalen en kan je niet uit de tekst halen.

De kernzin is de zin die het belangrijkste  van een alinea weergeeft. Meestal de eerste of laatste zin van de alinea.
De kernzin staat al in de tekst en kan je zo overschrijven.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Waar kun je hoofdzaken vinden?
A
In de inleiding en in de laatste zinnen van een alinea.
B
In de inleiding en het slot.
C
In de inleiding, het slot en in de kernzin van elke alinea.
D
In de kernzinnen van de alinea's.

Slide 32 - Quiz

De hoofdgedachte van een tekst is:
A
Het belangrijkste wat er gezegd wordt over het onderwerp in een zin.
B
Het belangrijkste wat er gezegd wordt over het onderwerp in een paar zinnen.
C
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst.
D
De mening van de schrijver.

Slide 33 - Quiz

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea

Slide 34 - Quiz

Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan

Slide 35 - Quiz

Welke tekstdoelen zijn er?

Slide 36 - Open question

Tekstdoelen

Slide 37 - Slide

Tekstdoelen

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Video

Tekstverbanden/signaalwoorden
Een schrijver geeft zijn tekst een goede opbouw door zinnen en alinea’s in een logische volgorde te zetten. 
Aan signaalwoorden kun je zien welk verband er is tussen zinnen en alinea’s. 
Je kunt eraan zien wat zinnen of alinea’s met elkaar te maken hebben.

Er zijn veel verschillende verbanden mogelijk. Je herkent ze aan hun eigen signaalwoorden.

Slide 40 - Slide

Tekstverbanden/signaalwoorden
Verbanden
• chronologisch verband
• concluderend verband

• doel – middelverband
• oorzakelijk verband

• redengevend verband
• samenvattend verband
• toelichtend verband 
• vergelijkend verband 


Verbindingswoorden/signaalwoorden
• voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger
• samengevat, kortom, dus, dat houdt in, concluderend, al met al
• opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
• daardoor, doordat, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij
• want, omdat, daarom, dus, de reden hiervoor, dankzij,
• kortom, samengevat, al met al, met andere woorden
• bijvoorbeeld, zoals, denk aan, zo, als, neem nou
• in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals - vergelijkende trap meer dan/ groter dan /beter dan etc.

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Video

Slide 43 - Video

Werk voor deze les:
De brug, blz. 243, opdracht 1  en 2 
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Klaar = lezen


Niet af = huiswerk



    timer
    30:00

    Slide 44 - Slide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    • kan je hoofdzaak, bijzaak en kernzinnen in een tekst herkennen
    • kan je de inleiding, het midden en het slot van een tekst herkennen en benoemen
    • kun je tekstdoelen benoemen
    • heb je geoefend met het bepalen van het onderwerp (oriënterend lezen) en het deel onderwerp (globaal lezen)
    • heb je geoefend met zoeken lezen en precies lezen
    • heb je geoefend met begrijpend lezen                                           


    Slide 45 - Slide

    Ik weet weer wat hoofdzaak, bijzaak, kernzinnen, inleiding, midden, slot
    tekstdoelen, onderwerp (oriënterend lezen), deelonderwerp (globaal lezen), zoeken lezen en precies lezen is.
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 46 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter?

    Slide 47 - Open question

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 48 - Open question