CG A1 Unidad 10 parte 2_lesweek 6 les 3_Chantal

Hola chic@s
Buenos días
1 / 29
next
Slide 1: Slide
SpaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Hola chic@s
Buenos días

Slide 1 - Slide

Unidad 10 (TB nr. 5 t/m 11)
Los deberes: Unidad 9 ¿Preguntas?
Korte herhaling Unidad 9  
Programa Sevilla inleveren!!!!
Zet in je agenda: lezing Minor Spaans 18 okt. middag
Na volgende week, in week 8: ook ruimte voor herhaling
week 7: oefentoets in les 3 (do 13 okt)



Unidad 10 parte 2

Slide 2 - Slide

Hoe maak je de Gerundio?
estar
1. estoy
2. estás           + gerundio
3. está                            = 
1. estamos     + stam  + ando (-ar) 
2. estáis                          + iendo  (-er/-ir)  3. están 


 
Wederkerend ww. in de Gerundio
1. me estoy levantando
2. te estás lavando
3. se está poniendo la ropa
1. nos estamos concentrando
2. os estáis aburriendo
3. se están cansando 

Het wederkerend vnmw. mag ook achter de Gerundio geplakt worden.
             "Estoy levantándome."

Slide 3 - Slide

En  nu even alles op een rij.
Tot nu toe heb je verschillende constructies geleerd: 
  • Wat je doet.  
  • Wat je hebt gedaan.
  • Wat je aan het doen bent. 
estar + -ando/-iendo
¿ Qué estás haciendo?
Estoy estudiando español.
haber + stam + -ado/-ido
¿ Qué has hecho?
He hecho los ejercicios del libro.

Slide 4 - Slide

Dat ziet er dan zo uit:

  • (Yo) estudio.
  • Ya he estudiado.
  • En este momento estoy estudiando.
verbo=estudiar
     
  • Ik studeer.
  • Ik heb al gestudeerd.
  • Op dit moment ben ik aan het studeren

Slide 5 - Slide

Plaats van het persoonlijk en het wederkerend vnmw.
TB 6.2.3. p. 120
Deze constructies kun je natuurlijk ook gebruiken met de wederkerende werkwoorden.

Vergeet niet dat het pers.vnmw. meestal vóór het werkwoord staat.

Maar bij de Gerundio en constructies met het hele ww. mag het pers.vnmw. er ook direct achter geplakt worden. 

Slide 6 - Slide

Dat ziet er dan zo uit:

  • Ahora me ducho. 
  • Ya me he duchado.
  • En este momento me estoy duchando.

Wat valt er op?
Zet hem eens om naar de 
jullie-vorm
verbo= ducharse

  • Ik douche me nu.
  • Ik heb me al gedoucht.
  • Op dit moment ben ik me aan het douchen. 

Slide 7 - Slide

Of zo:
Bij de infinitief of Gerundio 
kan het pers.vnmw. erachter:

  • En este momento estoy duchándome.

Maar:
  • Ya me he duchado.




  • Op dit moment ben ik me aan het douchen.

Maar:
  • Ik heb me al gedoucht.

Slide 8 - Slide

Hoe maak je de Perfecto? h. 7 (herh)
hulpwerkwoord =haber 
1. he  
2. has                    + participio 
3. ha                               = 
1. hemos               + stam  + ado (-ar) 
2. habéis                               + ido  (-er/-ir)  3. han 


 
Wederkerend ww. in de Perfecto.

1. me he levantado
2. te has lavado
3. se ha puesto la ropa
1. nos hemos concentrado
2. os habéis aburrido
3. se han cansado 

Slide 9 - Slide

Deze week heb jij alle dagen gewerkt.
alle dagen=todos los días
A
Esta semana has trabajado todos los días.
B
Esta semana ha trabajado todos los días.
C
Esta semana has trabajando todos los días.
D
Esta semana haber trabajado todos los días.

Slide 10 - Quiz

Mijn vrienden zijn TV aan het kijken
A
Mis amigos estamos mirando la tele.
B
Mis amigos están miráis la tele.
C
Mis amigos están mirado la tele.
D
Mis amigos están mirando la tele.

Slide 11 - Quiz

Ik ben me aan het scheren.
-afeitarse-
A
Estoy me afeitando.
B
Me estoy afeitando.
C
Me estoy afeitado.
D
Estoy afeitándome.

Slide 12 - Quiz

Ik heb me gewassen
-lavarse-
A
He me levado
B
Me he lavado
C
tengo lavado.
D
Me ha lavado

Slide 13 - Quiz

repaso "quedar"
wat weten we nog?
3c: conmigo, contigo, con él,..

Oefen in tweetallen mbv oef 4b TB

Slide 14 - Slide


Let op bij het voorzetsel con met een voornaamwoord:

a, para, sin, de, etc. + :


ti

él, ella, usted

nosotros/as

vosotros/as

ellos. ellas, ustedes

con (met):


conmigo

contigo

con él, ella, usted

con nosotros/as

con vosotros/as

con ellos, ellas, ustedes

Slide 15 - Slide

10: Tengo planes
Parte II  El tiempo libre
  • betrekkelijke bijzinnen
  • constructie 'met mij/met jou" 
  • kunnen: saber vs poder

herhaling
  • futuro próximo (ir + a + infinitief)

Slide 16 - Slide

Nr. 8a TB p. 91 ¿sabes o puedes?
Hoe vertaal je 'kunnen' naar
het Spaans?


bestudeer alles bij 8a en probeer zelf schema aan te vullen

Slide 17 - Slide

Saber:  weten, kunnen 
Gebruik: kennis, vaardigheid (weten hoe..)

Sé hablar español. 
¿Sabes conducir un coche?
Sé cocinar bien.
                 
Poder: kunnen 
Gebruik: mogelijkheid, toestemming 
Puedo ir a pie al trabajo.
No podemos salir hoy.
No puedo ayudarte con la tarea.
¿Puedo pagar con tarjeta?

Slide 18 - Slide

Nr. 5a TB p.90
Lees de tekst en beantwoord de vragen.
1. ¿Te gusta salir a comer?
2. ¿Con quién?
3. ¿En qué ocasiones?
4. ¿Con qué frecuencia?
5. ¿Cómo es en tu país?
6. ¿Qué es diferente?



Slide 19 - Slide

betrekkelijk vnw: que / donde
QUE is een betrekkelijk voornaamwoord en betekent die/dat.
In combinatie met een plaats wordt DONDE (waar) gebruikt
Madrid es una ciudad donde vive mucha gente
Es un postre QUE lleva fruta
Es un pueblo  DONDE hay muchos peregrinos
we maken nu Nr. 6a+b TB p. 90 samen

Slide 20 - Slide

nacionalidades: Nr. 7a TB p. 91

nationaliteitsaanduidingen hebben meestal een vrouwelijke vorm op -a, ook als de mannelijke vorm op een medeklinker eindigt.
un vino italiano / una pizza italiana
un vino francés / una tortilla francesa

Slide 21 - Slide

vamos a trabajar 

1. Maak 7b in het TB p. 91 samen, zie ook p.169 TB. 
2. maak 4 wb
3. Maak 10 WB p.95 - el verbo IR
Let op: je vult een vorm in van ir en soms heb je ook een voorzetsel nodig zoals a (van ir a + inf.) of al/ a la, con, de
4. Maak 15 WB p.97

Slide 22 - Slide

En el restaurante opdr. 9 p. 92 tb
lees het menu , luister en geef bij B aan wat de gasten bestellen
  1. Para mí         la ensalada mixta.
  2. De segundo       el pollo asado
  3.           un vino tinto de la casa
  4. ¿De postre qué          ?
  5. ¿Me trae         agua?  
de primero
yo tomo
para beber
hay
otro vaso para el
hoe wilt u het?
bereidingswijze:
frito/asado/al horno/a la plancha/ a la romana/ muy o poco hecho

Slide 23 - Slide

"Otro" en "un poco más" Nr.10a p. 93 TB= bijbestellen
telbaar
ontelbaar
otro cuchillo
otra cuchara
otros tres cafés
otras dos cervezas
Un poco (más) de:

pan, agua, salsa

(een beetje meer..)
Vóór otro/-a en medio/-a komt nooit een onbepaald lidwoord:
                            Me trae una otra cerveza
                                                         opdracht 10b : cadena
"Otro" betekent een andere of nog een. Uit de context is altijd af te leiden om welke betekenis het gaat

Slide 24 - Slide

¿Qué tal la comida?  Nr. 11 p. 93 TB
- als je een mening over je eten geeft gebruik je het ww estar
- als je een eigenschap van je eten geeft gebruik je het ww ser
el gazpacho es una sopa
el gazpacho está caliente
schrijf een zin met ser en een met estar ( met bijv.nw uit je boek....
ser
la hamburguesa es de carne
estar
la hamburguesa está deliciosa

Slide 25 - Slide

A trabajar en equipos
WB unidad 10
- Maak opdracht 19 (luisteropdracht)
WB (audio op volgende dia)

- Opdracht 20-21 -22 wb

timer
15:00

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

¿Preguntas?

Slide 28 - Slide

Deberes

- Alle opdrachten van Unidad 10
- R&S van Unidad 10

alles afmaken (huiswerk) en ook de TT van Unidad 7 en 8 




Slide 29 - Slide