This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Welkom bij Nederlands
Slide 1 - Slide
Lesonderdelen
Wanneer de / het?
Wel of geen -e bij een bijvoeglijk naamwoord?
Wanneer -e of -en? (alle / allen, beide/ beiden)
Wanneer als / dan + persoonlijk voornaamwoord?
Wanneer zeg je 2x hetzelfde?
Slide 2 - Slide
de of het?
...... deelzin
A
de
B
het
Slide 3 - Quiz
de of het?
...... zinsdeel
A
de
B
het
Slide 4 - Quiz
Wanneer de / het?
Welke conclusie kunnen we trekken bij samenstellingen?
het letsel + deschade = de letselschade
Slide 5 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord wel of geen -e ?
“De” woorden = + e
De vervangende hechtenis
Een vervangende hechtenis
“Het” woorden =let op!
Het toegekende bedrag het grote huis
Een toegekend bedrag een groot huis
Slide 6 - Slide
Het ...................... vonnis
A
ingewikkeld
B
ingewikkelde
Slide 7 - Quiz
Een ...................... vonnis
A
ingewikkeld
B
ingewikkelde
Slide 8 - Quiz
Het ........... hartje
A
gouden
B
goude
Slide 9 - Quiz
Wanneer -e of -en? (alle / allen) (beide/ beiden)
Algemene regel:
Bij dieren en dingen
– e
Alle, beide, vele, weinige
De honden hebben beide gebeten.
Slide 10 - Slide
Wanneer alle / allen of beide/ beiden
Bij mensen
-n, behalve als er een znw achter staat (of als de mensen om wie het gaat in dezelfde zin worden genoemd en je deze er in gedachte achter kunt plaatsen), dan een -e.
Alle studenten zitten in de klas, maar sommige nog niet.
Ze komen allen te laat.
Slide 11 - Slide
Geluk is heel persoonlijk. ... zijn met weinig tevreden.
A
sommige
B
sommigen
Slide 12 - Quiz
Er zijn uitstekende softwarepakketten op de markt, waarvan ............ helaas onbetaalbaar zijn.
A
sommige
B
sommigen
Slide 13 - Quiz
Sommige advocaten dragen goede argumenten aan, maar ............ hebben slechte argumenten.
A
enkele
B
enkelen
Slide 14 - Quiz
Als/Dan
Wanneer dan ?
Dan bij vergrotende trap
Groter dan, kleiner dan, langer dan, hoger dan
De cliënt heeft een minder positief zelfbeeld dan gewenst.
Slide 15 - Slide
Wanneer als ?
1 bij gelijkheid (het woordje “even”)
Vb. Deze maatregel is even transparant als de voorgaande.
2 bij ongelijkheid (het woordje “zo”)
Vb. Deze maatregel kost twee keer zoveel als het alternatief.
Slide 16 - Slide
De betrokkene is even verbolgen………
A
als ik
B
als mij
C
dan ik
D
dan mij
Slide 17 - Quiz
Wanneer als / dan + persoonlijk voornaamwoord?
Tip! langer maken:
De betrokkene is even verbolgen als ik (ben)
Fout: De betrokkene is even verbolgen als mij (ben)
Slide 18 - Slide
Ik keek niet goed uit, maar de veroorzaker van het ongeluk is schuldiger…..
A
als ik
B
dan ik
C
als mij
D
dan mij
Slide 19 - Quiz
Pleonasme & Tautologie
Met welke woorden zeg je twee keer hetzelfde?
Pleonasme: witte sneeuw (logisch)
Tautologie: echter, maar (zelfde betekenis & zelfde woordsoort)
Slide 20 - Slide
Hij beseft niet dat de uiterlijke deadline al aanstaande vrijdag is.
Slide 21 - Open question
Een student moet in staat zijn een bronnenlijst conform de Leidraad voor juridische auteurs te kunnen samenstellen.
Slide 22 - Open question
Vanzelfsprekend zullen de studenten die geen les Nederlands hebben gemist natuurlijk minder moeite hebben met de taaltoets.
Slide 23 - Open question
Slide 24 - Slide
nazoeken.
nakijken
opzoeken
Slide 25 - Slide
verexcuseren
excuseren
verontschuldigen
Slide 26 - Slide
Contaminatie: De coronavoorschriften moeten worden nagevolgd.
Uit welke 2 woorden bestaat nagevolgd?
Slide 27 - Open question
Waar zit de contaminatie?
A
beseffen
B
zich beseffen
C
realiseren
D
zich realiseren
Slide 28 - Quiz
Reflectie Wat weet ik nu en vond ik eerst nog lastig?