Kapitel 2 - Grammatik A

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Kapitel 2 - Grammatik A

basisregels van de der-, die- en das-woorden

deel 1

Lernziel dieser Stunde

• Je kent de basisregels om te zien of een zelfstandig naamwoord een der-, die- of das- woord is.
• Je kunt deze basisregels toepassen.

Huh? Wie?

der

der = mannelijk

• alle mannelijke personen, dieren en beroepen

Bijvoorbeeld:

der Mann, der Stier, der Lehrer

die

die = vrouwelijk (en meervoud)

• alle vrouwelijke personen, dieren en beroepen
  
• alle meervoudsvormen

Bijvoorbeeld:

die Frau, die Kuh, die Lehrerin, die Klamotten

das

das = onzijdig

• de meeste Nederlandse het-woorden
• verkleinwoorden: eindigen op -chen of -lein

Bijvoorbeeld:

das Haus, das Buch, das Mädchen, das Kirchlein

Let op!

Bij veel woorden kun je niet zien of het een der-, die- of das- woord is. 

Het is daarom het beste om het zelfstandig naamwoord samen met het lidwoord te leren!

Übung macht den Meister!

Sleep de blauwe vakjes naar de rode. 

Wat hoort bij elkaar?

mannelijk

vrouwelijk

onzijdig

meervoud

die

die

das

der

... Freund

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

... Bäcker

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

... Stier

1. die
2. das
3. der

... Büchlein

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

... Eltern

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

... Mädchen

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

... Lehrerin

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

... Tante

1. die
2. das
3. der

... Fragen

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

... Haus

1. der
2. die
3. das
4. die (meervoud)

Gibt es noch Fragen?