Persoonsvorm tegenwoordige tijd

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 8

Werkwoordspelling

Aan het einde van de les kan je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd op de juiste wijze spellen.

Een juf maakte deze verjaardagsmuts

• Welke fout staat er op de muts?
• Wat vind je ervan dat de juf deze fout maakt?
• De lezer beoordeelt de schrijver!

Snap jij het al?

• Schrijf het werkwoord in de juiste vorm op je wisbordje:
• Ik (vinden) dat jij je niet zo moet aanstellen.
• (Worden) hij daar altijd zo vrolijk van?
• (Bieden) je hem even wat te drinken aan?
• (Bieden) je zus hem wat te drinken aan?
• Alles goed? Start met de verwerking > maak p. 34 van je werkboek

Persoonsvorm TT

• De persoonsvorm (pv) vind je door de tijdproef te doen.
• Zet de zin in een andere tijd, het woord dat verandert is de pv
• Ik heb niet zo veel zin om te zwemmen. (TT)
• Ik had niet zo veel zin om te zwemmen. (VT)
• Dus: heb is de persoonsvorm. 

Persoonsvorm TT

• We gaan de persoonsvorm tegenwoordige tijd spellen
• Daarvoor zoek je eerst de stam van het woord
• Dat is het hele werkwoord zonder -en 
• De stam van worden is dus 'word', de stam van wandelen is dus 'wandel'

Persoonsvorm TT

• De persoonsvorm TT spel je door een -t achter de stam te plakken
• Bij worden is dat dus 'wordt', bij wandelen 'wandelt'
• Let wel op de uitzonderingen!
• Bij 'ik' in de zin, schrijf je alleen de stam 
• Bij 'jij' achter het werkwoord schrijf je alleen de stam
• Bij 'je' waar je jij van kan maken achter het werkwoord schrijf je alleen de stam

Voorbeelden

• Ik word daar zo moe van.
• Jij wordt daar zo moe van.
• Word jij daar zo moe van?
• Word je daar zo moe van?
• Wordt je zus daar zo moe van?

Verwerking

• We maken blz. 34 opdracht 1 samen
• Daarna maak je zelf de bladzijde af.
• Je werkt individueel en in stilte
• Klaar? Klik hier en maak de online opdracht. 

Afsluiting

• Met een korte quiz testen we of je het lesdoel behaald hebt!

Post NL (verzorgen) de bezorging van het pakketje wel.

1. Verzorgt
2. Verzorgd
3. Verzorgdt
4. Verzorgen

Hij (giechelen) al de hele les.

1. Giechelt
2. Giecheld
3. Giecheldt
4. Giechelen

(Vinden) u ook dat Yuri mee had gemoeten?

1. Vint
2. Vind
3. Vindt
4. Vinden

Ik (worden) hier niet goed van!

1. Wort
2. Word
3. Wordt
4. Worden

Het (gebeuren) te vaak dat ik mijn huiswerk vergeet.

1. Gebeurt
2. Gebeurd
3. Gebeurdt
4. Gebeuren