Grammatica, H1 tot en met 3 (Nieuw Nederlands, 2 havo/vwo)

Grammatica, H1 tot en met 3
bij 'Nieuw Nederlands', 2 havo/vwo
oefenen voor de toets
1 / 25
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Grammatica, H1 tot en met 3
bij 'Nieuw Nederlands', 2 havo/vwo
oefenen voor de toets

Slide 1 - Slide

Hij geeft een boek aan zijn oma.
'een boek' is ...
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Quiz

Oma geeft een boek aan Peter.
'oma' is ...
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 3 - Quiz

Oma heeft aan mij een boek gegeven.
'aan mij' is ...
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
voorzetselvoorwerp

Slide 4 - Quiz

Oma heeft aan mij een boek gegeven.
'heeft gegeven' is ...
A
naamwoordelijk gezegde
B
persoonsvorm
C
werkwoordelijk gezegde
D
voorzetselvoorwerp

Slide 5 - Quiz

Noem zoveel mogelijk koppelwerkwoorden.

Slide 6 - Open question

Hij staat stil bij het stoplicht.
'staat stil' is ...
A
naamwoordelijk gezegde
B
persoonsvorm
C
werkwoordelijk gezegde
D
voorzetselvoorwerp

Slide 7 - Quiz

Hij staat stil bij het stoplicht.
'bij het stoplicht' is ...
A
bijwoordelijke bepaling van plaats
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
voorzetselvoorwerp

Slide 8 - Quiz

Hij staat stil bij het stoplicht.
'staat' is ...
A
werkwoordelijk gezegde
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
voorzetselvoorwerp

Slide 9 - Quiz

Op 4 mei staan we stil bij alle oorlogsslachtoffers.
'bij alle oorlogsslachtoffers' is ...
A
bijwoordelijke bepaling van plaats
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
voorzetselvoorwerp

Slide 10 - Quiz

Op 4 mei staan we stil bij alle oorlogsslachtoffers.
'we' is ...
A
lijdend voorwerp
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Op 4 mei staan we stil bij alle oorlogsslachtoffers.
'op 4 mei' is ...
A
voorzetselvoorwerp
B
lijdend voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling van tijd
D
bijwoordelijke bepaling van plaats

Slide 12 - Quiz

We hebben veel plezier in ons werk.
'in ons werk' is ...
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling
C
naamwoordelijk gezegde
D
persoonsvorm

Slide 13 - Quiz

We hebben veel plezier in ons werk.
'veel plezier' is ...
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling
C
lijdend voorwerp
D
onderwerp

Slide 14 - Quiz

Gisteren heeft de leraar de toetsen beoordeeld.
'gisteren' is ...
A
onderwerp
B
bijwoordelijke bepaling
C
naamwoordelijk gezegde
D
persoonsvorm

Slide 15 - Quiz

Gisteren heeft de leraar mijn toets beoordeeld.
'mijn toets' is ...
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
bezittelijk voornaamwoord
D
persoonsvorm

Slide 16 - Quiz

Gisteren heeft de leraar de toetsen beoordeeld.
'de leraar' is ...
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
zelfstandig naamwoord
D
persoonsvorm

Slide 17 - Quiz

Welk werkwoord is géén koppelwerkwoord?
A
zijn
B
blijven
C
wachten
D
lijken

Slide 18 - Quiz

Welk werkwoord is géén koppelwerkwoord?
A
schijnen
B
weten
C
worden
D
blijken

Slide 19 - Quiz

Over drie jaar wordt de zoon van mijn buurman piloot.
'wordt piloot' is ...
A
werkwoordelijk gezegde
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
naamwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quiz

Over drie jaar wordt de zoon van mijn buurman piloot.
'de zoon van mijn buurman' is ...
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
naamwoordelijk gezegde

Slide 21 - Quiz

Over drie jaar wordt de zoon van mijn buurman piloot.
'piloot' is ...
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quiz

Over drie jaar wordt de zoon van mijn buurman piloot.
'over drie jaar' is ...
A
voorzetselvoorwerp
B
naamwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 23 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk deel van een naamwoordelijk gezegde?
A
werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
lijdend voorwerp

Slide 24 - Quiz

Maak een korte zin (maximaal 8 woorden) met een werkwoordelijk gezegde met 2 werkwoorden.

Slide 25 - Open question