Nieren

Welke groep heeft een verhoogde kans op het krijgen van een urineweginfectie?
A
mensen met migraine
B
mannen die veel fietsen
C
vrouwen na de overgang
D
jonge mensen die topsport beoefenen
1 / 19
next
Slide 1: Quiz
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welke groep heeft een verhoogde kans op het krijgen van een urineweginfectie?
A
mensen met migraine
B
mannen die veel fietsen
C
vrouwen na de overgang
D
jonge mensen die topsport beoefenen

Slide 1 - Quiz

Welke groep heeft een verhoogde kans op het krijgen van een urineweginfectie?
A
mensen met migraine
B
mannen die veel fietsen
C
vrouwen na de overgang
D
jonge mensen die topsport beoefenen

Slide 2 - Quiz

Door welke 3 processen komt uiteindelijk urine in de nieren tot stand?
A
Ultrafiltratie, Heropname en Uitscheiding
B
Uitscheiding, Metabolisme en Resorptie
C
Kapseldruk, Metabolisme en Ultrafiltratie

Slide 3 - Quiz

Voorurine bevat doorgaans...
A
elektrolyten
B
afvalstoffen
C
beide bovenstaande
D
geen van bovenstaande

Slide 4 - Quiz

Wat is de belangrijkste taak van de nieren
A
het toevoegen van hormonen
B
het doorgeven van stoffen
C
het filteren van het bloed

Slide 5 - Quiz

Welk verschijnsel heeft invloed op de hoeveelheid urineproductie?
A
zuurbranden
B
incontinentie
C
diarree
D
obstipatie

Slide 6 - Quiz

Wat doen de nieren met glucose?
A
ze houden het zolang mogelijk in het bloed
B
ze zorgen voor de aanmaak van glucose
C
ze scheiden het meteen uit
D
ze zorgen voor de vermenging met zout

Slide 7 - Quiz

De juiste volgorde van het urinewegstelsel is...
A
Nieren - Blaas - Urineleider
B
Nieren - Urineleider - Blaas
C
Urineleider - Nieren - Blaas
D
Urineleider - Blaas - Nieren

Slide 8 - Quiz

De Latijnse naam voor nieren is:
A
Renine
B
Renes
C
Pyelum
D
Renalis

Slide 9 - Quiz

Wat is residu
A
urine in de blaas
B
urine wat via katheter uit de blaas wordt gehaald
C
urine wat achterblijft nadat iemand heeft geplast
D
spontane mictie

Slide 10 - Quiz

De totale urineproductie per etmaal bij een volwassen persoon is:
A
Ongeveer 180 liter
B
Ongeveer 100 liter
C
Ongeveer 10 liter
D
Ongeveer 1,5 liter

Slide 11 - Quiz

De samenstelling van urine bestaat uit:
A
Water; zouten; afvalstoffen, glucose, aminozuren
B
Water; zouten; suikers; celresten
C
Water; zouten; uribilline; rode bloedlichaampjes
D
Water; zouten; suikers; eiwitten

Slide 12 - Quiz

De ligging van de nieren is:
A
Onder in de buikholte aan de achterzijde
B
Boven in de buikholte aan de voorzijde
C
Boven in de buikholte aan de achterzijde
D
In het kleine bekken

Slide 13 - Quiz

De onderdelen van de nier zijn van buiten naar binnen:
A
Nierbekken; niermerg; nierschors
B
Nierschors; nierbekken ;niermerg
C
Niermerg ; nierschors; nierbekken
D
Nierschors; niermerg; nierbekken

Slide 14 - Quiz

Hoeveel liter voorurine wordt er per dag geproduceerd in de nieren?
A
180 liter
B
18 liter
C
1 liter
D
0.125 liter

Slide 15 - Quiz

De filtratie van bloed in de nier vindt plaats in
A
Lis van Henle
B
Glomerulus
C
Het nierbekken
D
Distale buis

Slide 16 - Quiz

De symptomen van een blaasontsteking zijn:
A
Stekende pijn in de flanken; hoge koorts .
B
Vaak plassen; pijn bij het plassen; lichte temperatuursverhoging
C
Er treden geen symptomen op
D
Stekende pijn in de flanken en geen aandrang tot plassen.

Slide 17 - Quiz

Wat doen de nieren met glucose?
A
Ze scheiden het meteen uit
B
Ze houden het zolang mogelijk in het bloed
C
Ze zorgen voor de aanmaak van glucose
D
Ze zorgen voor de vermenging met zout

Slide 18 - Quiz

Waar in het nefron vindt de actieve terugresorptie van vocht uit de voorurine plaats?
A
Glomerulus
B
Lus van Henle
C
Kapsel van Bowman
D
Nierbekken

Slide 19 - Quiz