Les 12 - De Nederlanders maakten Nederland

• NT2
• ISK

Programma

• Herhaaloefening grammatica vorige les
• Hoe was het huiswerk?
• Grammatica deze les
  -->  dat is, dat zijn
• Praten
• Lezen les 13
• Grammatica volgende les
  --> Kunnen, zullen, willen
• Journaal in makkelijke taal

Schrijf iets over je week (gebruik inversie!)

Wie zijn die mensen op die foto?

1. Dit zijn...
2. Dat zijn...
3. Het zijn...
4. Dat is...

Hoe heet die berg die we zagen?

1. Dat was...
2. Dat is...
3. Het was...
4. Dit is...

Ben jij dat?

1. Dat ben ik
2. Dat is ik
3. Ik dat ben
4. Dat zijn ik

(Your friend asks you about the pens in your hand) Wat zijn dat?

1. Dit is...
2. Dat is...
3. Dat zijn...
4. Dit zijn...

kunnen

ik kan

jij kan/kunt

hij of zij kan

wij kunnen

jullie kunnen

zij kunnen

maar: kan/kun jij

willen

ik wil

jij wil(t)

hij of zij wil

wij willen

jullie willen

zij willen

maar: wil jij

Zullen

ik zal

jij zal/zult

hij of zij zal

wij zullen

jullie zullen

zij zullen

maar: zul/zal je