Straling H.4

Straling H.4 + Stoffen en materialen H.2
1 / 37
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Straling H.4 + Stoffen en materialen H.2

Slide 1 - Slide

Hoeveel neutronen heeft
een atoom fluor?
A
9
B
C
10
D
28

Slide 2 - Quiz

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 3 - Quiz

Welke straling is het gevaarlijkst?
A
alpha
B
beta
C
gamma
D
ultra violette

Slide 4 - Quiz

Alfastraling is voor inwendige bestraling en gammastraling is voor uitwendige bestraling
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Alfastraling heeft een klein doordringend vermogen. Het ioniserend vermogen is dan
A
klein
B
groot

Slide 6 - Quiz

Het doordringend vermogen verschilt per soort straling.

In welke regel staat de straling in de goede volgorde van een groot naar een klein doordringend vermogen?

A
bèta-gamma-alfa
B
alfa-bèta-gamma
C
gamma-bèta-alfa
D
gamma-alfa-bèta

Slide 7 - Quiz

Welk deeltje in een atoom bepaalt welk element een atoom is?
A
neutronen
B
fotonen
C
protonen
D
elektronen

Slide 8 - Quiz

Bij een isotoop.....
Tip! Isotopen hadden iets te maken met de deeltjes in de atoomkern!
A
Zijn er evenveel protonen als neutronen
B
Zijn er evenveel elektronen als neutronen
C
Zijn er meer neutronen dan elektronen
D
Zijn er meer neutronen dan protonen

Slide 9 - Quiz

Het atoomnummer van dit atoom is
A
3
B
6
C
7
D
10

Slide 10 - Quiz

Een radioactief atoom heeft een .... of ... kern?
A
Stabiele
B
Instabiele

Slide 11 - Quiz

Welke straling heeft het grootste doordringend vermogen?
A
Alfastraling
B
Bètastraling
C
Röntgenstraling
D
Gammastraling

Slide 12 - Quiz

Welke straling heeft het kleinste doordringend vermogen?
A
Alfastraling
B
Bètastraling
C
Röntgenstraling
D
Gammastraling

Slide 13 - Quiz

Stofeigenschap.
Dichtheid is een stofeigenschap.
A
Waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz


Welke faseovergang zie je in het plaatje? (op de bril)
A
Verdampen
B
Condenseren
C
Sublimeren
D
Koken

Slide 15 - Quiz

wat is een kenmerk van ioniserende straling?
A
De straling is zichtbaar voor mensen
B
De straling kan moleculen kapot maken
C
De straling transporteert warmte
D
UV-straling

Slide 16 - Quiz

welke deeltjes zijn isotopen van elkaar?
A
2 en 3
B
1, 2 en 4
C
3 en 4
D
2, 3 en 4

Slide 17 - Quiz

Wat is een atoom?
A
Een molecuul
B
Een bouwsteen van een molecuul
C
Onderdeel van een ion
D
Een stof

Slide 18 - Quiz

Welke deeltjes zitten in de kern van een atoom.
A
protonen, neutronen
B
elektronen, neutronen
C
protonen en elektronen

Slide 19 - Quiz

Rijpen is de faseovergang van:
A
vloeibaar naar gasvormige
B
gasvormige naar vloeibaar
C
gasvormige naar vast
D
vloeibaar naar vast

Slide 20 - Quiz

Condenseren is de faseovergang van:
A
vast naar gasvormige
B
gasvormige naar vloeibaar
C
vloeibaar naar gasvormige
D
vloeibaar naar vast

Slide 21 - Quiz

Het smeltpunt van Aluminium is 933 K. Hoe groot is het smeltpunt in graden Celsius
A
1206
B
933
C
660

Slide 22 - Quiz

In de Röntgenfoto wordt door de botten de straling...
A
doorgelaten
B
geabsorbeerd

Slide 23 - Quiz

De dichtheid van de badeend is ...... dan/als de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
D
Geen idee

Slide 24 - Quiz

De dichtheid van de zeep is ......... dan/als de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
D
Geen idee

Slide 25 - Quiz

De dichtheid van de vis is ......... dan/als de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
D
Geen idee

Slide 26 - Quiz

Welke straling is het gevaarlijkste bij bestraling van buitenaf?
A
Alfa straling
B
Beta straling
C
Gamma straling

Slide 27 - Quiz

Stofeigenschap.
Smeltpunt is een stofeigenschap.
A
Waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

Is een patiënt na bestraling van buitenaf nog radioactief?
A
Ja
B
Nee
C
Dat kan je niet weten

Slide 29 - Quiz

Na inwendige bestraling van een tumor ben je
A
bestraald
B
besmet
C
beide
D
geen van beide

Slide 30 - Quiz

Welke deeltjes bepalen de massa van een atoom?
A
elektron en neutron
B
proton en molecuul
C
neutron en proton
D
proton en elektron

Slide 31 - Quiz

De dichtheid van de sleutel is ......... dan/als de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk

Slide 32 - Quiz

De dichtheid is ...
A
Hoeveel Volume één gram stof heeft
B
Hoeveel massa één cm³ heeft

Slide 33 - Quiz

Wat is de formule van de dichtheid?
Dichtheid = ...
A
massa x volume
B
volume : massa
C
massa + volume
D
massa : volume

Slide 34 - Quiz

Een atoom is neutraal ...
A
Als er neutronen in zitten.
B
Als er meer neutronen dan protonen in zitten.
C
Als er meer neutronen dan elektronen inzitten.
D
Als er evenveel protonen als elektronen in zitten.

Slide 35 - Quiz

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 36 - Quiz

Door welke faseovergang ontstaat mist?
A
Rijpen
B
Sublimeren/vervluchtigen
C
Verdampen
D
Condenseren

Slide 37 - Quiz